Overdracht van Italiaans pensioen aan het pensioenstelsel van de ECB
undefined, 21 december 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving(3)
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(98)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(9)
- Recent(7)
Samenvatting
De Tribunale ordinario di Asti (rechter in eerste aanleg Asti, Italië) heeft aan het HvJ twee prejudiciële vragen gesteld over de mogelijkheid voor een personeelslid van de Europese Centrale Bank (ECB) om zijn in het Italiaanse pensioenstelsel opgebouwde pensioenrechten te doen overdragen aan het pensioenstelsel van de ECB, terwijl een daartoe strekkende overeenkomst tussen de ECB en de Italiaanse Republiek ontbreekt.
Het HvJ verklaart voor recht dat een overdracht van pensioenen niet mogelijk is als daartoe geen overeenkomst is gesloten tussen de ECB en een lidstaat. Het beginsel van loyale samenwerking vereist echter wel dat als de ECB met een lidstaat wil onderhandelen over het sluiten van een dergelijke overeenkomst die lidstaat alsdan actief en te goeder trouw deelneemt aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst.
Het HvJ verklaart voorts voor recht dat een personeelslid de overdracht van zijn pensioen niet bij de rechter kan afdwingen, zolang er geen overeenkomst tussen de ECB en de betrokken lidstaat is gesloten.
Conform Conclusie A-G Pikamäe (ECLI:EU:C:2022:542).
BRON
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
22 december 2022 (*)
In zaak C‑404/21,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale ordinario di Asti (rechter in eerste aanleg Asti, Italië) bij beslissing van 13 januari 2021, ingekomen bij het Hof op 30 juni 2021, in de procedure
WP
tegen
Istituto nazionale della previdenza sociale,
Repubblica italiana,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), M. Ilešič, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- WP, vertegenwoordigd door A. Dal Ferro, R. Ponchione, A. Rela en C. Zerbaro, avvocati,
- het Istituto nazionale della previdenza sociale, vertegenwoordigd door A. Coretti, C. d’Aloisio en L. Maritato, avvocati,
- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Rocchitta, avvocato dello Stato,
- de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Tassopoulou als gemachtigde,
- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigde,
- de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, L. Barroso, S. Jaulino en M. J. Ramos als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Delaude, G. Gattinara, B.‑R. Killmann en B. Mongin als gemachtigden,
- de Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door B. Ehlers, F. Malfrère, A. Pizzolla en C. Zilioli als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juli 2022,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 3, VEU, de artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en artikel 8 van bijlage IIIa bij het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 9 juni 1998 inzake de goedkeuring van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, zoals gewijzigd op 31 maart 1999 (PB 1999, L 125, blz. 32).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen WP enerzijds en het Istituto nazionale della previdenza sociale (nationaal socialezekerheidsorgaan, Italië) (hierna: „INPS”) en de Repubblica italiana (Italiaanse Republiek) anderzijds over de overdracht aan het pensioenstelsel van de Europese Centrale Bank (ECB) van de actuariële tegenwaarde van de pensioenrechten die ten gunste van verzoeker in het hoofdgeding zijn opgebouwd in het Fondo pensioni Lavoratori Dipendenti (pensioenfonds voor werknemers in loondienst) van het INPS.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Protocol betreffende het ESCB en de ECB
3 Artikel 36 van Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (PB 2016, C 202, blz. 230; hierna: „Protocol betreffende het ESCB en de ECB”) bepaalt in lid 1:
„De raad van bestuur [van de ECB] stelt op voorstel van de directie de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB vast.”
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten
4 Artikel 14 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2016, C 202, blz. 266; hierna: „Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten”) bepaalt:
5 Volgens artikel 22, eerste alinea, ervan is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten eveneens van toepassing op de ECB, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende het ESCB en de ECB.
Statuut
6 Het Statuut is volgens artikel 1 ervan van toepassing op de ambtenaren van de Unie.
7 Artikel 1 bis, lid 1, van het Statuut luidt:
8 Bijlage VIII bij het Statuut heeft als opschrift „Nadere uitwerking van de pensioenregeling” en bepaalt in artikel 11, lid 2:
- de dienst bij een overheidsorgaan, of bij een nationale of internationale organisatie te hebben beëindigd, of,
- in loondienst of als zelfstandige te hebben gewerkt,
RAP
9 Artikel 1 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: „RAP”) luidt:
10 Op grond van artikel 39, lid 2, en artikel 109, lid 2, RAP is artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.
Arbeidsvoorwaarden van de ECB
11 Op basis van onder meer artikel 36, lid 1, van het Protocol betreffende het ESCB en de ECB heeft de raad van bestuur van de ECB bij besluit van 9 juni 1998, gewijzigd op 31 maart 1999, de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Europese Centrale Bank vastgesteld (PB 1999, L 125, blz. 32). Deze arbeidsvoorwaarden bepalen in hun op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „arbeidsvoorwaarden van de ECB”) in artikel 9, onder c):
12 Artikel 8, onder a), van bijlage IIIa bij de arbeidsvoorwaarden van de ECB bepaalt:
Italiaans recht
13 Artikel 1 van legge n. 29 – Ricongiunzione dei periodi assicurativi dei lavoratori ai fini previdenziali (wet nr. 29 betreffende de erkenning van tijdvakken van verzekering waaraan werknemers in loondienst recht op pensioen ontlenen) van 7 februari 1979 (GURI nr. 40 van 9 februari 1979, blz. 1317) bepaalt:
14 Artikel 18 van legge n. 115 – Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’ appartenenza dell’Italia all’Unione europea – Legge europea 2014 (wet nr. 115 houdende bepalingen ter nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van Italië van de Europese Unie – Europese wet 2014) van 29 juli 2015 (GURI nr. 178 van 3 augustus 2015, blz. 1) bepaalt:
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 WP is sinds 1 maart 2012 personeelslid van de ECB. Van 1 augustus 1982 tot en met 24 februari 2012 heeft hij in Italië als werknemer gewerkt in de particuliere sector, waarbij voor hem verplichte bijdragen zijn gestort in het pensioenfonds van het INPS voor werknemers in loondienst.
16 Op 12 december 2016 heeft WP het INPS verzocht om overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de actuariële tegenwaarde van zijn verzekeringspositie in dit pensioenfonds of, subsidiair, van het geactualiseerde kapitaal dat voortvloeit uit de aan dit pensioenfonds betaalde pensioenbijdragen, beide berekend op basis van de voorschriften voor pensioenuitkeringen in het kader van dat fonds.
17 Het INPS heeft het verzoek van WP afgewezen en gesteld dat de overdracht waarom hij had verzocht, niet mogelijk was omdat een specifieke wetgevingshandeling of een bilateraal akkoord tussen de ECB en de Italiaanse Republiek ontbreekt. Het op 28 november 2017 door WP bij de bestuursrechter ingestelde beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek is bij beslissing van 11 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
18 WP heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Tribunale ordinario di Asti (rechter in eerste aanleg Asti, Italië), de verwijzende rechter, en in wezen het volgende gevorderd: primair, vaststelling dat het INPS en/of de Italiaanse Republiek verplicht is/zijn alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de actuariële tegenwaarde, berekend overeenkomstig de pensioenregeling van het pensioenfonds van het INPS voor werknemers in loondienst, gelijk aan de ten bate van hem opgebouwde pensioenrechten op de datum van indiening van dat verzoek, over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB en, bijgevolg, veroordeling van het INPS en/of de Italiaanse Republiek tot het nemen van alle maatregelen die nodig zijn voor deze overdracht. Subsidiair, vaststelling en verklaring dat het INPS en/of de Italiaanse Republiek verplicht is/zijn om de actuariële tegenwaarde, gelijk aan de ten bate van hem opgebouwde pensioenrechten in het kader van het pensioenfonds van het INPS voor werknemers in loondienst, als vergoeding van de schade over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB, en veroordeling van het INPS en/of de Italiaanse Republiek om het bedrag van die tegenwaarde als vergoeding van de geleden schade over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB.
19 De verwijzende rechter merkt op dat moet worden uitgemaakt of de bepalingen van het Unierecht en met name artikel 4, lid 3, VEU, de artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut en artikel 8 van bijlage IIIa bij de arbeidsvoorwaarden van de ECB, aldus moeten worden uitgelegd dat een werknemer van de ECB kan verzoeken om overdracht van de bij een socialezekerheidsorgaan van een lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan haar pensioenstelsel, ook indien een nationale uitvoeringsregeling of een specifiek akkoord tussen de ECB en de lidstaat of het nationale socialezekerheidsorgaan in kwestie houdende de uitvoeringsregels voor die overdracht, ontbreekt.
20 Hij is in dit verband van mening dat uit het arrest van 4 juli 2013, Gardella (C‑233/12, EU:C:2013:449, punten 28‑30), a contrario kan worden afgeleid dat er volgens het Unierecht voor een werknemer van de ECB een recht bestaat op overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de pensioenrechten die hij als werknemer heeft opgebouwd in een lidstaat, aangezien de ECB, anders dan het Europees Octrooibureau (EOB), waarover het in dat arrest ging, een Unie-instelling is. Bovendien vereist artikel 8 van bijlage IIIa bij de arbeidsvoorwaarden van de ECB niet dat het nationale socialezekerheidsorgaan instemt met een dergelijke overdracht.
21 Niettemin kan volgens de verwijzende rechter uit het arrest van 5 december 2013, Časta (C‑166/12, EU:C:2013:792, punten 30‑32), ook worden afgeleid dat de betrokken lidstaat een specifieke regel moet vaststellen ter bepaling van het bedrag van het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die zijn verworven in het nationale pensioenstelsel en dat moet worden overgedragen aan het pensioenstelsel van de Unie, en dat bij gebreke van een dergelijke regel geen beroep kan worden gedaan op de berekeningscriteria die zijn vastgesteld in de nationale wetgeving of in overeenkomsten tussen de betrokken nationale instelling en andere organen van de Unie.
22 In die omstandigheden heeft de Tribunale ordinario di Asti de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moeten de artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 4 VEU, artikel 11 van bijlage VIII bij het [Statuut] en artikel 8 van bijlage IIIa bij de [arbeidsvoorwaarden van de ECB] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of een nationale bestuurlijke praktijk op grond waarvan een werknemer uit een lidstaat voor wie bijdragen zijn gestort bij het nationale socialezekerheidsorgaan en die thans werkzaam is bij een instelling van de Unie, zoals de ECB, de pensioenbijdragen die voor hem zijn gestort in het pensioenstelsel van zijn lidstaat van herkomst niet kan overdragen aan het pensioenstelsel van die instelling?
2) Moet het recht op overdracht van bijdragen, mede als gevolg van het bovenstaande, ook mogelijk worden gemaakt indien een nationale uitvoeringswet of een specifiek akkoord tussen de lidstaat waaruit de werknemer afkomstig is of zijn pensioenfonds, enerzijds, en de instelling van de Unie, anderzijds, ontbreekt?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
23 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 3, VEU, de artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut en artikel 8, onder a), van bijlage IIIa bij de arbeidsvoorwaarden van de ECB aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling of een bestuurlijke praktijk van een lidstaat op grond waarvan een personeelslid van de ECB niet het recht heeft om een bedrag dat overeenstemt met de pensioenrechten die hij heeft opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB.
24 Met betrekking tot de artikelen 45 en 48 VWEU volgt stellig uit vaste rechtspraak van het Hof dat iedere onderdaan van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer en in een andere lidstaat dan zijn staat van herkomst een beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, ongeacht zijn woonplaats en zijn nationaliteit, binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt, ook indien hij werkzaam is bij een instelling van de Unie, zoals de ECB (zie in die zin arrest van 4 juli 2013, Gardella, C‑233/12, EU:C:2013:449, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat uit artikel 45 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 48 VWEU, niet kan worden afgeleid dat een lidstaat verplicht is een personeelslid van een internationale organisatie de mogelijkheid te bieden om het kapitaal dat overeenkomt met zijn reeds verworven pensioenrechten over te dragen naar het pensioenstelsel van deze internationale organisatie, noch dat die lidstaat verplicht is een internationale overeenkomst van die strekking te sluiten (arrest van 4 juli 2013, Gardella, C‑233/12, EU:C:2013:449, punt 35).
26 Artikel 48, eerste alinea, VWEU bepaalt immers dat het Parlement en de Raad de maatregelen vaststellen welke op het gebied van de sociale zekerheid „noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers met name door een stelsel in te voeren waardoor het mogelijk is voor [...] migrerende werknemers [...] te waarborgen” „dat, met het oog op het verkrijgen en het behoud van het recht op uitkeringen alsmede voor de berekening daarvan, al die tijdvakken worden bijeengeteld welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen”.
27 Een dergelijk systeem van samentelling van tijdvakken is ingevoerd bij verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), en vervolgens bij verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
28 Hieruit blijkt dus dat noch het VWEU noch verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97 en verordening nr. 883/2004, in regels voor de overdracht van het kapitaal dat overeenkomt met reeds opgebouwde pensioenrechten voorzagen of voorzien. Zij berusten daarentegen op het beginsel van samentelling van tijdvakken, zoals dit naar voren komt uit artikel 48 VWEU en bij deze verordeningen ten uitvoer is gelegd (zie in die zin arrest van 4 juli 2013, Gardella, C‑233/12, EU:C:2013:449, punt 33).
29 Bijgevolg kan een persoon in de situatie van verzoeker in het hoofdgeding zich niet op de artikelen 45 en 48 VWEU en op die verordeningen baseren om de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de door hem bij het INPS opgebouwde pensioenrechten te kunnen vorderen.
30 De door de verwijzende rechter genoemde omstandigheid dat de ECB, anders dan het EOB waarop het arrest van 4 juli 2013, Gardella (C‑233/12, EU:C:2013:449), betrekking had, een instelling van de Unie is, kan geen andere uitlegging rechtvaardigen.
31 Het Hof heeft er in punt 29 van het arrest van 4 juli 2013, Gardella (C‑233/12, EU:C:2013:449), weliswaar aan herinnerd dat het EOB geen instelling of orgaan van de Unie is, maar het wilde daarmee enkel nader aangeven waarom de door het Statuut verleende mogelijkheid om het kapitaal van de uit hoofde van vroegere werkzaamheden verworven pensioenrechten over te dragen aan het pensioenstelsel van de Unie, niet kon worden uitgebreid tot ambtenaren van het EOB en tot de betrekkingen tussen het EOB en een lidstaat.
32 Net zomin als het Statuut, en met name artikel 11 van bijlage VIII, van toepassing is op het personeel van het EOB, is dat het geval voor het personeel van de ECB.
33 De personeelsleden van de ECB zijn immers niet aangesteld als ambtenaar van de Unie onder de voorwaarden van artikel 1 bis, lid 1, van het Statuut, zodat het Statuut, zoals uit deze bepaling – gelezen in samenhang met artikel 1 ervan – blijkt, niet op hen van toepassing is.
34 De personeelsleden van de ECB worden evenmin aangesteld via overeenkomsten met de Unie, zodat de RAP niet op hen van toepassing is overeenkomstig artikel 1 daarvan. Zij worden aangesteld door de ECB, die, zoals bepaald in artikel 282, lid 3, eerste volzin, VWEU, een van de Unie onderscheiden rechtspersoonlijkheid heeft.
35 De regeling die geldt voor het personeel van de ECB wordt overeenkomstig artikel 36 van het Protocol betreffende het ESCB en de ECB vastgesteld door de raad van bestuur van de ECB en is thans vastgelegd in de arbeidsvoorwaarden van de ECB.
36 Het is juist dat deze voorwaarden in artikel 8, onder a), van bijlage IIIa erin voorzien dat de ECB overeenkomsten sluit en passende maatregelen met onder meer andere pensioenstelsels en regeringen treft voor de overdracht van geldbedragen aan het pensioenstelsel van de ECB voor de ECB‑personeelsleden die hun proeftijd bij de ECB hebben voltooid.
37 Deze bepaling kan de lidstaten echter niet verplichten dergelijke overeenkomsten te sluiten en in te stemmen met de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van pensioenrechten die een ECB‑personeelslid heeft opgebouwd in zijn nationale pensioenstelsel.
38 In tegenstelling tot het Statuut dat, als regeling die verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat, tevens de lidstaten bindt in alle opzichten waarin hun medewerking noodzakelijk is voor de toepassing ervan (zie in die zin arrest van 20 oktober 1981, Commissie/België, 137/80, EU:C:1981:237, punten 8 en 9), zijn de arbeidsvoorwaarden van de ECB niet vastgesteld bij een wetgevingshandeling en kunnen zij op zich dus geen verplichtingen voor de lidstaten in het leven roepen.
39 De ECB kan immers slechts wetgevingshandelingen vaststellen voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de in artikel 132, lid 1, eerste streepje, VWEU genoemde taken, die geen verband houden met de pensioenregeling van haar personeel.
40 Het feit dat het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten ook op de ECB van toepassing is, zoals is bepaald in artikel 22, eerste alinea, ervan, kan geen andere conclusie rechtvaardigen. Artikel 14 van dit Protocol bepaalt weliswaar dat het Parlement en de Raad bij verordeningen de regeling vaststellen inzake de sociale voorzieningen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, maar dit neemt niet weg dat op grond van deze bepaling geen enkele verordening is vastgesteld om te voorzien in de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de pensioenrechten die de ECB-personeelsleden hebben opgebouwd in de pensioenstelsels van de lidstaten.
41 Evenzo kan artikel 9, onder c), van de arbeidsvoorwaarden van de ECB, dat bepaalt dat voor de uitlegging van de in deze voorwaarden genoemde rechten en verplichtingen rekening zal worden gehouden met de beginselen die zijn neergelegd in de verordeningen, de regels en de rechtspraak die van toepassing is/zijn op het personeel van andere instellingen van de Unie, niet tot een andere conclusie leiden.
42 Zoals in punt 37 van het onderhavige arrest is opgemerkt, roepen deze voorwaarden voor de lidstaten immers geen enkele verplichting in het leven die het voorwerp van een dergelijke uitlegging zou kunnen zijn.
43 Uit een en ander volgt dat wanneer er geen overeenkomst tussen de ECB en de betrokken lidstaat is, deze lidstaat in de huidige stand van het Unierecht niet verplicht is om voor een personeelslid van de ECB te voorzien in de mogelijkheid te verzoeken om de overdracht van de door hem in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB. Hieruit volgt dan ook dat, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst tussen de ECB en de desbetreffende lidstaat, het Unierecht in de huidige stand ervan niet voorziet in een subjectief recht voor een personeelslid van de ECB om te verzoeken om de overdracht van de door hem in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB.
44 Zoals de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie in herinnering heeft gebracht, moet echter worden geconstateerd dat uit de bij het Hof ingediende opmerkingen blijkt dat de ECB de Italiaanse autoriteiten reeds in 2005 heeft verzocht een overeenkomst te sluiten over de overdracht aan haar pensioenstelsel van de pensioenrechten die haar personeelsleden hadden opgebouwd in het Italiaanse pensioenstelsel. De ECB heeft het INPS daartoe een ontwerp van een dergelijke overeenkomst doen toekomen. Er werd echter geen overeenkomst gesloten omdat de Italiaanse Republiek niet de nodige stappen voor het sluiten van die overeenkomst heeft ondernomen.
45 Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet dus worden onderzocht welke verplichtingen eventueel uit het Unierecht voortvloeien voor een lidstaat waaraan de ECB een voorstel doet om een overeenkomst over de overdracht van pensioenrechten te sluiten.
46 In dit verband zij eraan herinnerd dat in artikel 4 VEU, waarnaar in de eerste prejudiciële vraag wordt verwezen, in lid 3 het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en haar lidstaten is neergelegd, op grond waarvan de lidstaten met name gehouden zijn om de vervulling van de taak van de Unie te vergemakkelijken en zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen (zie in die zin arrest van 30 november 2021, LR Ģenerālprokuratūra, C‑3/20, EU:C:2021:969, punt 95).
47 Het feit dat de in het pensioenstelsel van een lidstaat opgebouwde pensioenrechten niet kunnen worden overgedragen aan het pensioenstelsel van een instelling van de Unie, kan mogelijkerwijs de aanwerving door die instelling van personeel met een bepaalde dienstanciënniteit uit die lidstaat bemoeilijken, aangezien de betrokkene zonder die overdracht bij zijn overgang naar deze instelling geheel of gedeeltelijk de pensioenrechten zou kunnen verliezen waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken indien hij niet in dienst van een instelling van de Unie was getreden (zie in die zin arresten van 20 oktober 1981, Commissie/België, 137/80, EU:C:1981:237, punt 19, en 4 februari 2021, Ministre de la Transition écologique et solidaire en Ministre de l’Action et des Comptes publics, C‑903/19, EU:C:2021:95, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48 Zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie in herinnering heeft gebracht hebben bovendien bijna alle lidstaten van de economische en monetaire unie – dikwijls al geruime tijd – akkoorden met de ECB gesloten om de overdracht naar het pensioenstelsel van de ECB toe te staan van de pensioenrechten die ECB-personeelsleden in hun nationale stelsels hebben opgebouwd.
49 In een dergelijke situatie zouden de ECB-personeelsleden die pensioenrechten hebben opgebouwd in het stelsel van een lidstaat die nog geen dergelijke overeenkomst met de ECB heeft gesloten, zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, zich zonder duidelijke rechtvaardiging in een minder gunstige situatie bevinden dan hun collega’s die onderdaan zijn van een lidstaat die wel al een dergelijke overeenkomst met de ECB heeft gesloten, waardoor zij mogelijk ongelijk zouden worden behandeld en de goede werking van deze instelling zou kunnen worden geschaad.
50 In casu dient te worden vastgesteld dat de ECB, wat betreft de overdracht naar het pensioenstelsel van de ECB van pensioenrechten die ECB-werknemers hebben opgebouwd bij een socialezekerheidsinstelling van een lidstaat, belangstelling heeft getoond voor het sluiten van overeenkomsten die juist in die overdracht voorzien.
51 Rekening houdend met hetgeen is uiteengezet in de punten 47 tot en met 50 van het onderhavige arrest moet worden geoordeeld dat het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking voor een lidstaat de verplichting inhoudt om met de ECB mee te werken met het oog op het sluiten van een overeenkomst over de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de pensioenrechten die haar personeelsleden hebben opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat.
52 Zoals de advocaat-generaal in punt 60 van zijn conclusie heeft aangegeven, kan het beginsel van loyale samenwerking uiteraard niet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaat verplicht om een eventuele door de ECB voorgelegde ontwerpovereenkomst zonder meer te aanvaarden. Niettemin moet de lidstaat actief en te goeder trouw deelnemen aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst met de ECB nadat onderhandelingen zijn gestart om eventuele bestaande belemmeringen weg te werken, ook wat betreft het vaststellen van een passende methode voor de berekening van het bedrag dat overeenkomt met de over te dragen rechten.
53 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat op de eerste vraag dient te worden geantwoord dat de artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut en artikel 8, onder a), van bijlage IIIa bij de arbeidsvoorwaarden van de ECB aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich, wanneer er tussen de ECB en de betrokken lidstaat geen overeenkomst is gesloten, niet verzetten tegen een regeling of een bestuurlijke praktijk van deze lidstaat op grond waarvan een personeelslid van de ECB niet het recht heeft om een bedrag dat overeenstemt met de pensioenrechten die hij heeft opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat, over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB. Het beginsel van loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VEU vereist evenwel dat wanneer de ECB een lidstaat voorstelt om krachtens voormeld artikel 8, onder a), van bijlage IIIa een overeenkomst te sluiten over de overdracht van de door de personeelsleden van de ECB in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB, die lidstaat actief en te goeder trouw deelneemt aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst met de ECB nadat onderhandelingen daartoe zijn gestart.
Tweede vraag
54 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het toestaat dat een rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij een personeelslid van de ECB een procedure heeft ingeleid, gelast dat de pensioenrechten die de betrokkene in het pensioenstelsel van die lidstaat heeft opgebouwd, aan het pensioenstelsel van de ECB worden overgedragen, ook al is er geen bepaling van nationaal recht of een tussen de betrokken lidstaat en de ECB gesloten overeenkomst die voorziet in een dergelijke overdracht.
55 In dit verband moet worden opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Hof de in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut bedoelde mogelijkheid om pensioenrechten over te schrijven, een door het Statuut toegekend subjectief recht is, waarop beroep kan worden gedaan zowel tegenover lidstaten als tegenover de instellingen van de Unie (arrest van 14 juni 1990, Weiser, C‑37/89, EU:C:1990:254, punt 12 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56 Uit de punten 32 en 43 van het onderhavige arrest blijkt echter dat artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut niet van toepassing is op de personeelsleden van de ECB en dat de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de pensioenrechten die een ECB-personeelslid heeft opgebouwd bij het pensioenstelsel van een lidstaat, vooronderstelt dat er tussen de ECB en die lidstaat een overeenkomst is gesloten.
57 Hieruit volgt dat, wanneer er geen dergelijke overeenkomst is gesloten tussen de ECB en de betrokken lidstaat, een rechterlijke instantie van die lidstaat die wordt aangezocht door een ECB-personeelslid dat pensioenrechten heeft opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat, niet kan gelasten dat die rechten worden overgedragen aan het pensioenstelsel van de ECB.
58 Niettemin volgt uit het antwoord op de eerste vraag dat uit het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking een verplichting voortvloeit voor een lidstaat die door de ECB wordt benaderd met het oog op het sluiten van een overeenkomst over de overdracht van pensioenrechten, om actief en te goeder trouw deel te nemen aan de onderhandelingen met de ECB en zo tot een overeenkomst te komen.
59 Indien de bevoegde rechter van de betrokken lidstaat van oordeel is dat de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat die verplichting niet zijn nagekomen, gelet op hun onverschilligheid aangaande het openen van onderhandelingen met de ECB om een overeenkomst over de overdracht aan het pensioenstelsel van de ECB van de door haar personeelsleden in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten te sluiten, staat het aan die rechter om, met inachtneming van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid zoals deze voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof (zie met name arrest van 26 juni 2019, Craeynest e.a., C‑723/17, EU:C:2019:533, punt 54), alle doeltreffende maatregelen te nemen waarin de toepasselijke nationale procedureregels voorzien om die autoriteiten actief en te goeder trouw te doen deelnemen aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een dergelijke overeenkomst.
60 Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het een door een personeelslid van de ECB aangezochte rechterlijke instantie van een lidstaat niet toestaat te gelasten dat de pensioenrechten die de betrokkene in het pensioenstelsel van die lidstaat heeft opgebouwd, aan het pensioenstelsel van de ECB worden overgedragen, wanneer er geen bepaling van nationaal recht of geen tussen de betrokken lidstaat en de ECB gesloten overeenkomst is die voorziet in een dergelijke overdracht. Wanneer die lidstaat echter niet voldoet aan de verplichting die krachtens het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking op hem rust om actief en te goeder trouw deel te nemen aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst over de overdracht van pensioenrechten en het ECB-personeelslid daardoor zijn in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten niet kan laten overdragen aan het pensioenstelsel van de ECB, vereist die bepaling dat die rechterlijke instantie alle maatregelen neemt waarin de nationale procedureregels voorzien om te verzekeren dat de bevoegde nationale autoriteit die verplichting naleeft.
Kosten
61 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
1) De artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en artikel 8, onder a), van bijlage IIIa bij het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 9 juni 1998 inzake de goedkeuring van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, zoals gewijzigd op 31 maart 1999, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich, wanneer er tussen de Europese Centrale Bank (ECB) en de betrokken lidstaat geen overeenkomst is gesloten, niet verzetten tegen een regeling of een bestuurlijke praktijk van deze lidstaat op grond waarvan een personeelslid van de ECB niet het recht heeft om een bedrag dat overeenstemt met de pensioenrechten die hij heeft opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat, over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB. Het beginsel van loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VEU vereist evenwel dat wanneer de ECB een lidstaat voorstelt om krachtens voormeld artikel 8, onder a), van bijlage IIIa een overeenkomst te sluiten over de overdracht van de door de personeelsleden van de ECB in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB, die lidstaat actief en te goeder trouw deelneemt aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst met de ECB nadat onderhandelingen daartoe zijn gestart.
2) Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het een door een personeelslid van de Europese Centrale Bank (ECB) aangezochte rechterlijke instantie van een lidstaat niet toestaat te gelasten dat de pensioenrechten die de betrokkene in het pensioenstelsel van die lidstaat heeft opgebouwd, aan het pensioenstelsel van de ECB worden overgedragen, wanneer er geen bepaling van nationaal recht of geen tussen de betrokken lidstaat en de ECB gesloten overeenkomst is die voorziet in een dergelijke overdracht. Wanneer die lidstaat echter niet voldoet aan de verplichting die krachtens het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking op hem rust om actief en te goeder trouw deel te nemen aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst over de overdracht van pensioenrechten en het ECB-personeelslid daardoor zijn in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten niet kan laten overdragen aan het pensioenstelsel van de ECB, vereist die bepaling dat die rechterlijke instantie alle maatregelen neemt waarin de nationale procedureregels voorzien om te verzekeren dat de bevoegde nationale autoriteit die verplichting naleeft.
ondertekeningen
* Procestaal: Italiaans.