X (belanghebbende) heeft cassatieberoep ingesteld in verschillende belastingzaken, waarin de uitspraak gepland stond op 4 oktober 2024. Op 3 oktober 2024 verzocht hij de wraking van de betrokken raadsheren J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, vanwege vermeende partijdigheid.
De Hoge Raad oordeelt dat rechters presumptief onpartijdig zijn, tenzij uitzonderlijke omstandigheden anders aantonen. De argumenten van X, gericht op procedurele en organisatorische aspecten, leveren geen aanwijzingen op voor vooringenomenheid. Het verzoek bevat bovendien geen concrete bezwaren tegen de individuele raadsheren. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
BRON
Beslissing in de zaak van verzoeker te plaats (hierna: verzoeker) betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1. De procedure
1.1. Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaken die bij de belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder nummers 22/04461, 22/04466, 22/04317 en 24/01726. Bij berichten van 26 september 2024 is aan verzoeker meegedeeld dat op 4 oktober 2024 in de hiervoor genoemde zaken uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarin meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1.2. Bij op 3 oktober 2024 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.3. Op 21 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoeker het verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft tijdens deze behandeling desgevraagd meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1. Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2. Bij de behandeling van het verzoek tot wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.3. Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek bezwaren van organisatorische en procedurele aard en van algemene strekking ten grondslag. Daarnaast voert verzoeker aan dat niet is gereageerd op diverse verzoeken van zijn kant in de hoofdzaak. Daarop moet volgens hem eerst worden beslist alvorens uitspraak kan worden gedaan.
2.4. De in 2.3 genoemde bezwaren kunnen naar hun aard niet tot de conclusie leiden dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van verzoeker) vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Verzoeker heeft voorts geen enkel argument aangevoerd dat specifiek betrekking heeft op de raadsheren van wie hij de wraking verzoekt. Gelet hierop wijst de Hoge Raad het verzoek tot wraking af.
3. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking van J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk af.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.