Naheffingsaanslag BPM terecht en tot een juist bedrag opgelegd
Rechtbank Den Haag, 20 juni 2024
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft aangifte BPM gedaan voor een Volkswagen Golf 2.0 TDI GTD hatchback, waarbij een schade van € 8.869 in mindering werd gebracht op de handelsinkoopwaarde. Bij een latere controle heeft de Inspecteur een hogere handelsinkoopwaarde vastgesteld zonder schadevermindering, wat leidde tot een naheffing van € 1.668.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Inspecteur correct heeft gehandeld door de schade niet in aanmerking te nemen, aangezien die bij inspectie niet zichtbaar was. Daarnaast oordeelt de Rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden omdat X voldoende gelegenheid heeft gehad om gehoord te worden. De Rechtbank verwerpt ook het argument dat de BPM in strijd is met het Unierecht, en wijst het verzoek af om aan het HvJ prejudiciële vragen te stellen.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
De Rechtbank kent X wel een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen
eiseres bv, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 november 2022 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024.
Namens eiseres is haar gemachtigde samen met [naam 1] verschenen.
Namens verweerder zijn mr. [naam 2] en mr. [naam 3] verschenen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 111;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 889;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- draagt de Staat en verweerder op om de toegekende vergoedingen en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres;
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van eiseres.
Overwegingen
1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf 2.0 TDI GTD hatchback (de auto). Bij de vaststelling van de afschrijving is gebruik gemaakt van een taxatierapport (het taxatierapport). De handelsinkoopwaarde is aan de hand van het taxatierapport en met inachtneming van een waardevermindering wegens schade van € 8.869 (100%), bepaald op € 16.150.
2. Eiseres is opgeroepen om de auto te tonen bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ).
3. De naheffingsaanslag bedraagt € 1.668. Hierbij is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 26.204. Er is geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking genomen.
4. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tevens is in geschil of de hoorplicht is geschonden en of recht bestaat op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6. Voorafgaande aan het doen van uitspraak op bezwaar is eiseres viermaal uitgenodigd voor een hoorgesprek. Op de geplande 29 maart 2022 en vervolgens geplande 31 maart 2022 was de gemachtigde verhinderd. Het geplande hoorgesprek op 7 april 2022 heeft geen doorgang gevonden wegens een communicatiestoring bij verweerder. De gemachtigde van eiseres is vervolgens op 8 april 2022 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 21 april 2022. Een herinnering voor het hoorgesprek op 21 april 2022 is op 14 april 2022 aan hem verzonden. Gemachtigde van eiseres heeft op 21 april 2022 niet ingelogd via WebEx om deel te nemen aan het hoorgesprek. Verweerder heeft op 21 april 2022 geprobeerd telefonisch contact op te nemen met gemachtigde van eiseres. Dat is niet gelukt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres voldoende gelegenheid geboden om te worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
7. De Bpm wordt verschuldigd ter zake van de registratie van een auto in het kentekenregister en moet op aangifte worden voldaan. Dat geldt voor iedere auto, ongeacht de herkomst daarvan. Indien belasting die op aangifte moet worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur op grond van artikel 20 van de algemene wet inzake rijksbelastingen de te weinig geheven belasting naheffen. Nu derhalve in alle gevallen van registratie van voertuigen te weinig betaalde belasting kan worden nageheven, is geen sprake van schending van artikel 110 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
8. Eiseres stelt dat de Bpm is strijd met het Unierecht is geheven omdat, anders dan bij binnenlandse voertuigen, aangifte en betaling van de belasting eerder plaats moet vinden dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 is deze stelling onjuist.
9. Het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel strekt niet verder dan dat degene aan wie een naheffingsaanslag zal worden opgelegd, zijn opmerkingen daarover kenbaar kan maken alvorens daadwerkelijk wordt overgegaan tot naheffing. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht de betrokkene daarvoor uit te nodigen voor een gesprek. Dit volgt ook niet uit artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verweerder heeft eiseres op bij brief van 28 mei 2021 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen en daarbij vermeld hoeveel die naheffingsaanslag zal bedragen en hoe deze is berekend. In die brief wordt eiseres de gelegenheid geboden zich hierover uit te laten, van welke gelegenheid eiseres overigens geen gebruik heeft gemaakt. Aldus heeft verweerder de eisen die het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel stelt gerespecteerd.
10. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt ook niet uit artikel 67 VWEU. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
11. Dat in de aangifte van een te hoge CO2-uitstoot is uitgegaan is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van een lagere uitstoot uit te gaan.
12. De bewijslast voor een waardevermindering van de auto als gevolg van schade rust op eiseres. Eiseres heeft verwezen naar het taxatierapport. DRZ heeft de auto geschouwd en daarbij geen schade aangetroffen. Verweerder heeft het taxatierapport van eiseres daarom terecht terzijde geschoven en onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij verweerder overigens de elementen van de aangifte van eiseres heeft gebruikt. Dat een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen is niet aannemelijk gemaakt.
13. Eerst ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de auto een huurverleden heeft (ex-rental) en dat verweerder hier ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Anders dan eiseres stelt, is op het kentekenbewijs code 21, wat volgens eiseres duidt op een ex-rental auto, niet zichtbaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ex-rental.
14. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. Het staat verweerder vrij een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op een door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. Dat betekent dat verweerder mag en kan kiezen voor de onder het Ministerie van Financiën vallende DRZ. De door eiseres aangehaalde jurisprudentie over de Europese aanbestedingsregels leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat sprake is van strijd met het Unierechtelijk beginsel van wapengelijkheid omdat eiseres wettelijk verplicht is de waarde van het voertuig te laten vaststellen door een derde deskundige waarbij tal van voorwaarden gelden, terwijl voor de taxateur van DRZ die voorwaarden niet gelden.
15. Alle overige door eiseres aangevoerde gronden leiden evenmin tot een gegrond beroep.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
17. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is 8 september 2021 door verweerder ontvangen en de rechtbank doet op 20 juni 2024 uitspraak. De bezwaar- en beroepsfase heeft derhalve twee jaar en ruim 9 maanden geduurd, zodat de redelijke termijn met ruim 9 maanden is overschreden. Aangezien verweerder op 28 november 2022 uitspraak op bezwaar heeft gedaan dient de overschrijding voor 8/9 deel aan de bezwaarfase te worden toegerekend en voor 1/9 aan de beroepsfase.
18. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken. Uit de overgelegde machtiging volgt dat schadevergoedingen aan de gemachtigde moeten worden uitbetaald, maar niet dat ze aan hem toekomen. In zoverre verschilt onderhavige zaak van de zaak waarin gerechtshof Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak heeft gedaan. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Daarvan dient € 889 door verweerder te worden vergoed en € 111 door de Staat.
19. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25). Voor een hogere vergoeding bestaat geen aanleiding.
20. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank tevens aanleiding het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te laten vergoeden. De stelling dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van onderliggende vordering behoeft geen behandeling. Voor een rentevergoeding over het griffierecht bestaat geen aanleiding. Het Unierecht dwingt niet tot vergoeding van dergelijke rente. Het voorgaande neemt niet weg dat wettelijke rente verschuldigd wordt indien het griffierecht niet tijdig aan eiseres wordt uitbetaald.
21. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiseres. De rechtbank acht deze bepaling niet in strijd met enige verdragsrechtelijke bepaling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.