Direct naar content gaan

Samenvatting

De inspecteur heeft aan een BV (na bezwaar) over het jaar 2000 een aanslag dividendbelasting opgelegd van 240.236 euro alsmede een boete van 120.118 euro. Het Hof verklaarde het hiertegen door de BV ingestelde beroep ongegrond. Het oordeelde dat een andere BV tot een bedrag van fl. 2.500.000 miljoen bevoordeeld was door de aankoop door een dochtermaatschappij van de BV van een merk tegen een koopsom van fl. 3.000.000, welk voordeel geacht werd te zijn genoten door een in België wonende belastingplichtige die aandeelhouder is van de beide BV’s . Volgens het Hof gaat het hierbij om een genoten voordeel waarbij Nederlandse dividendbelasting mag worden geheven. De BV voert daartegen aan dat het voordeel niet daadwerkelijk door de (Belgische) aandeelhouder is genoten en daarom niet valt onder artikel 10 van het oude belastingverdrag met België. Die opvatting is echter onjuist, aldus de Hoge Raad. Er is sprake van een reële, zij het vermomde dividenduitkering (vgl. HR 19 april 2000, nr. 35.268, BNB 2001/196). De Hoge Raad corrigeert wel het bedrag aan geheven dividendbelasting. Die mag op basis van artikel 10, paragraaf 2 van het (oude) verdrag niet hoger zijn dan 15% van het bruto bedrag van de dividenden. Aan dividendbelasting is verschuldigd (100/85 x fl. 2.500.000) ofwel 200.196,94 euro. Op dit laatste punt wordt het cassatieberoep dus gegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
9 februari 2007
Rolnummer
43.203
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ8041
bwbr0002515&artikel=3&lid=1,bwbr0002515&artikel=6&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina