Samenvatting
A (GmbH) verhandelt oliën, vetten en margarines. Aan A is op 1 december 2014 een vergunning verleend voor de douaneregeling passieve veredeling voor de vervaardiging van grondnotenolie.
A heeft in de periode van juni 2015 tot en met september 2017 ruwe grondnotenolie gekocht in Nederland. Na de veredeling van de olie heeft A deze aangemeld voor plaatsing of toelating in het vrije verkeer.
Na een controle is gebleken dat de ruwe grondnotenolie niet onder de (juiste) regelingcode was aangegeven bij de in de vergunning van 1 december 2014 genoemde douanekantoren. Van A zijn daarom invoerrechten nagevorderd.
De vraag is of A veredelingsproducten die een passieve veredeling hebben ondergaan, met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten in het vrije verkeer kon brengen, ofschoon zij de douaneaangiften voor de plaatsing van de tijdelijk uitgevoerde goederen onder de regeling passieve veredeling had ingediend bij een niet in de vergunning van de douaneregeling erkend douanekantoor.
De verwijzende rechter (Bundesfinanzhof, Duitsland) heeft in dit kader prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.