Direct naar content gaan

Samenvatting

De Naczelny Sąd Administracyjny (hoogste bestuursrechter, Polen) heeft aan het Hof van Justitie gevraagd zich uit te spreken over de vraag of een aftrek van voorbelasting achteraf mogelijk blijft wanneer de belastingplichtige het goed op het tijdstip van verwerving niet uitdrukkelijk heeft bestemd voor zijn onderneming, omdat het latere gebruik ervan op dat tijdstip nog niet concreet te voorzien viel. Het geschil heeft betrekking op de vraag of de Poolse gemeente Ryjewo de voorbelasting over haar investeringsuitgaven achteraf pro rata in aftrek mag brengen. Aan die vraag ligt ten grondslag dat de gemeente een dorpshuis heeft laten bouwen en dit aanvankelijk voor overheidsdoeleinden heeft gebruikt. De bouwkosten omvatten ook btw.

De gemeente stond ten tijde van de bouw geregistreerd als btw-plichtige en heeft in dat kader ook belastingaangifte gedaan. Aanvankelijk beriep zij zich echter niet op aftrek van voorbelasting, omdat het dorpshuis niet voor belastbare handelingen werd gebruikt. Evenmin werd het gebouwde dorpshuis uitdrukkelijk bestemd tot ‘onderneming’ van de gemeente.

Vier jaar nadat de bouw van het dorpshuis was voltooid, werd de aard van het gebruik aldus gewijzigd dat de gemeente het dorpshuis voortaan ook voor belastbare handelingen ging gebruiken. De gemeente is van mening dat zij sinds de aanvang van de verhuur onder bezwarende titel van het dorpshuis recht heeft op gedeeltelijke aftrek van de voorbelasting over de facturen betreffende de uitgaven voor de bouw ervan, door middel van een meerjarenherziening. De Poolse belastingdienst heeft dit niet toegestaan, maar volgens A-G Kokott is dat ten onrechte.

De gemeente heeft overeenkomstig artikel 167, 168, 184, 185 en 187, lid 2, tweede alinea, Btw-richtlijn, alsmede op grond van het neutraliteitsbeginsel, recht op aftrek van voorbelasting door middel van herziening.

Volgens artikel 167 Btw-richtlijn ontstaat het recht op aftrek op het moment dat de betreffende btw verschuldigd wordt. Volgens vaste jurisprudentie is het voor het ontstaan van een recht op aftrek noodzakelijk dat de ontvanger van de prestatie op dat moment handelt in de hoedanigheid van belastingplichtige. Het latere gebruik van goederen en diensten dient slechts om de omvang van het recht op aftrek te bepalen. Gebruik voor btw-belaste handelingen volstaat als op zichzelf staand gegeven dus niet om te kunnen spreken van een recht op aftrek: wanneer de hoedanigheid van belastingplichtige op het moment van artikel 167 Btw-richtlijn ontbreekt, kan een later gebruik voor btw-belaste handelingen er niet toe leiden dat het recht op aftrek met betrekking tot dat goed of die dienst herleeft. Dergelijke voorbelasting kan bovendien niet alsnog worden geclaimd via de herzieningsregeling.

In naam van de neutraliteit

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
18 april 2018
Rolnummer
C‑140/17
ECLI
ECLI:EU:C:2018:273
Auteur(s)
Barry Willemsen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2018/0955
Aflevering
3 mei 2018
Judoreg
NFB1466
celex32006l0112&artikel= 168,celex32006l0112&artikel= 184,celex32006l0112&artikel= 185,celex32006l0112&artikel= 187,celex32006l0112&artikel=167,bwbr-btw-ri&artikel=167, 168, 184, 185, 187

Naar de bovenkant van de pagina