Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(2)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent(2)

Samenvatting

X (vof; belanghebbende) organiseert sportieve activiteiten tegen betaling. Haar hoofdactiviteiten bestaan uit het gelegenheid geven tot blokarten en powerkiten. Deze activiteiten vinden plaats op een door de gemeente daarvoor aangewezen openbaar deel van het strand (het evenementenstrand) bij een strandpaviljoen. X heeft het exclusieve gebruiksrecht van een deel van het paviljoen. De deelnemers kunnen zich daar omkleden en ze krijgen er instructies.

In geschil is of het verlaagde btw-tarief geldt voor de activiteiten die X organiseert op het evenementenstrand. In het bijzonder is in geschil of de activiteiten moeten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van tabel I, post b.3, Wet OB 1968.

Hof Amsterdam oordeelt anders dan Rechtbank Noord-Holland dat X geen beroep kan doen op het verlaagde tarief op grond van tabel I, post b.3, Wet OB 1968. Er is geen sprake van het ter beschikking stellen van een (recht van gebruik van een) sportaccommodatie door X. De ruimte in het strandpaviljoen kan niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie. Dat deze locatie wel wordt gebruikt met het oog op sportbeoefening, maakt dat niet anders.

Het Hof is voorts van oordeel dat het gebruik van een sportaccommodatie voor de beoefening blokarten en powerkiten niet noodzakelijk is zodat het verlaagde tarief reeds daarom toepassing mist.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat de door X aangeboden dienstverlening, als geheel genomen, uitsluitend verband houdt met de beoefening van sport, waaronder het ontvangen van de nodige instructie in een accommodatie, begeleiding, en het gebruik van kleedruimten ter voorbereiding op het eigenlijke sporten en na afloop daarvan. Deze dienstverlening valt daarom binnen de reikwijdte van post b.3 van Tabel I. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Omdat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden heeft X recht op een immateriële schadevergoeding van € 500.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013 t/m 2017
Instantie
HR
Datum instantie
17 januari 2025
Rolnummer
22/04594
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:8
Auteur(s)
dr. mr. W.J.C.M. Gelderblom
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2025/0140
Aflevering
21 januari 2025
Judoregnummer
JCDI:NFB6770
bwbr0002629&artikel=9,bwbr0002629&artikel=9

Naar de bovenkant van de pagina