Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is tussenhoudster van een Zweeds concern. De tophoudster van het concern heeft besloten dochtermaatschappij C (SpA) van de Italiaanse beurs te halen. Een daartoe opgerichte Italiaanse vennootschap E (Srl) heeft in dat verband aan X aandelen uitgegeven. Op die aandelen heeft X een bedrag gestort, ter grootte van het bedrag dat nodig is om de aandelen in C te verwerven. X heeft de kapitaalstorting gefinancierd met een van een verbonden lichaam verkregen lening (lening 1). Daarnaast heeft X ook rechtstreeks aandelen verworven die eveneens waren gefinancierd met een concernlening (lening 2).

De Inspecteur heeft voor de jaren 2005 en 2008 de door X in aftrek gebrachte rente in verband met de kapitaalstorting en de rechtstreekse aankoop van de aandelen op grond van artikel 10a, lid 1, onderdeel b, Wet VpB 1969 gecorrigeerd.

X heeft beroep en hoger beroep ingesteld.

De onderhavige zaak was aangehouden in verband met een cassatieprocedure over de aanslag vpb 2004. Ook over dat jaar is de rente gecorrigeerd. De Hoge Raad heeft in die zaak op 19 oktober 2018 eindarrest gewezen (HR 19 oktober 2018, 15/00194, ECLI:NL:HR:2018:1968). Hierna is het vooronderzoek in de onderhavige zaak opgestart.

Hof Den Bosch oordeelt dat met betrekking tot de rente van lening 2 (jaar 2005) er geen sprake is van een wijziging in het uiteindelijke belang, waardoor die rente in zoverre op grond van artikel 10a, lid 2, onderdeel b, Wet VpB 1969 niet aftrekbaar is.

Het Hof oordeelt verder dat niet voldaan is aan de (dubbele) zakelijkheidstoets van artikel 10a, lid 3, onderdeel a, Wet VpB 1969 omdat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een onzakelijke omleiding geen sprake was.

Het niet in aftrek toestaan van de rente is tot 22 december 2005 in strijd met de vrijheid van vestiging (conform het voornoemde eindarrest); daarna is er geen strijd omdat op grond van de per-elementbenadering vanaf 22 december 2005 geen (zuster-)fiscale-eenheid tot stand zou kunnen zijn gekomen. De vraag of het onthouden van een voordelig element van de fiscale-eenheidsregeling in grensoverschrijdende situaties een inbreuk oplevert van de vrijheid van vestiging behoeft dan ook voor de periode na 22 december 2005 geen beantwoording.

Het hoger beroep van X is ten aanzien van het jaar 2005 gegrond en ten aanzien van het jaar 2008 ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2005 en 2008
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
17 december 2020
Rolnummer
14/00547; 14/00548
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4019
NLF-nummer
NLF 2021/0361
Aflevering
18 februari 2021
Judoreg
NFB4128
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina