Geen gemachtigde; schending toezendplicht; lagere wegingsfactor
Hof Den Haag, 26 september 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(90)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(20)
Samenvatting
Tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure handelde A in deze WOZ-zaak als gemachtigde van X (belanghebbende).
De Heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag. X heeft geen verweer gevoerd.
A heeft zich na afloop van de zitting van Hof Den Haag gemeld in de onderhavige zaak. Hij is niet door X maar door de Heffingsambtenaar geïnformeerd over de hogerberoepsprocedure.
Het Hof heeft A verzocht om een op naam van A gestelde machtiging in te dienen, die niet ouder is dan drie maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift. A heeft het Hof geïnformeerd niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Het Hof merkt A daarom niet aan als gemachtigde.
Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar niet aan zijn toezendplicht heeft gedaan voor wat betreft de wijze waarop het zwembad van X is gewaardeerd. Dit betreft een veel lichtere schending van artikel 40 Wet WOZ dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan. Daarbij betreft het zwembad slechts een gering onderdeel van de waarde van de woning. Het Hof past daarom een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) toe ten aanzien van de proceskostenvergoeding. Het Hof berekent de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op € 437,50 (was € 1.674).
BRON
Uitspraak van 26 september 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland , de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer SGR22/5251.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 1.938.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
verklaart het beroep ongegrond; veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674; draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.”
1.4. De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweer gevoerd.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 juni 2024 aan belanghebbende op het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 21 juni 2024 om 12:24 uur bezorgd op het adres van belanghebbende.
1.6. Na afloop van de zitting heeft [naam] , een medewerker van [A] , zich gemeld in de onderhavige zaak. [A] handelde tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure als gemachtigde van belanghebbende. [A] is tijdens de hogerberoepsprocedure door de Heffingsambtenaar geïnformeerd dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Vervolgens heeft [A] het zaaknummer van de hogerberoepsprocedure achterhaald via de Rechtbank en heeft [A] zich aan de hand van dit zaaknummer in deze procedure aangemeld bij het Hof. Op 5 juli 2024 heeft [A] verzocht om uitstel van de zitting. Op 22 juli 2024 heeft het Hof aan [A] verzocht om een op naam van [A] gestelde machtiging in te dienen, die niet ouder is dan 3 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift. Bij bericht van 6 augustus 2024 heeft [A] het Hof geïnformeerd niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Bij bericht van 7 augustus 2024 is [A] door het Hof geïnformeerd dat [A] geen toegang meer heeft tot het digitale dossier omdat geen recente machtiging is overgelegd.
Feiten
2.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 6 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
2.2. In een brief van de gemachtigde van belanghebbende aan de Heffingsambtenaar met het onderwerp: “Woningwaarderapport ter aanvulling van het bezwaarschrift” is onder meer vermeld:
2.3. In een door de gemachtigde van belanghebbende opgestelde samenvatting van het hoorgesprek is onder meer vermeld:
2.4. De uitspraak op bezwaar vermeldt met betrekking tot de voor de woning en de voor de referentieobjecten gehanteerde KOU(D)V- en liggingsfactoren het volgende:
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de Rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend.
4.2. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze het oordeel over de toezendplicht en de vergoeding van de (proces)kosten betreft.
4.3. Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Doorgang zitting zonder [A]
5.1.1. Na afloop van de zitting heeft een medewerker van [A] zich gemeld voor de mondelinge behandeling van deze zaak. Nadat het Hof haar heeft toegelicht dat het onderzoek ter zitting al is gesloten, heeft zij bij het Hof geklaagd dat de mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden zonder haar aanwezigheid terwijl zij wel beschikt over een door belanghebbende verstrekte volmacht en toegang heeft tot het digitale dossier van de zaak.
5.1.2. Het Hof heeft aan de medewerker toegelicht dat in deze zaak het hoger beroep is ingesteld door de Heffingsambtenaar. In deze situatie is de gebruikelijke gang van zaken dat de kennisgeving van het ingestelde hoger beroep en het verzoek om een verweerschrift in te dienen, worden verzonden naar de belanghebbende zelf. De belanghebbende kan vervolgens zelf bepalen of hij zich in de hogerberoepsprocedure door dezelfde gemachtigde wil laten vertegenwoordigen als tijdens de bezwaar- en of beroepsprocedure of dat hij zich wil laten vertegenwoordigen door een andere gemachtigde of eventueel zelf verder wil procederen. Indien de belanghebbende ervoor kiest om zich in de hogerberoepsprocedure te laten vertegenwoordigen door dezelfde gemachtigde als in de bezwaar- en beroepsprocedure verlangt het Hof een nieuwe, recente machtiging dan wel een ander bericht van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende daarvoor bewust heeft gekozen. Het is ook voldoende dat belanghebbende de kennisgeving van het ingestelde hoger beroep aan de gemachtigde verstrekt. De gemachtigde kan zich hiermee digitaal melden in de lopende zaak.
5.1.3. De kennisgeving van het in deze zaak ingestelde hoger beroep en het verzoek om een verweerschrift in te dienen is bij brief van 27 december 2023 verzonden naar belanghebbende en is, zo blijkt uit de bij PostNL ingewonnen Track & Trace informatie, op 29 december 2024 bij hem bezorgd. [A] is kennelijk niet door belanghebbende geïnformeerd over de hogerberoepsprocedure. [A] is door de Heffingsambtenaar geïnformeerd over de hogerberoepsprocedure en heeft vervolgens het zaaknummer van deze procedure opgevraagd bij de Rechtbank. Het Hof heeft daarom een recente volmacht opgevraagd bij [A] om na te gaan of belanghebbende ook in de hogerberoepsprocedure kiest voor vertegenwoordiging door [A] . [A] heeft geen recente volmacht dan wel een ander bericht kunnen of willen overleggen waaruit blijkt dat zij belanghebbende mogen vertegenwoordigen in de hogerberoepsprocedure. Ook de medewerker die zich na afloop van de zitting heeft gemeld, verwees naar de volmacht die tijdens de bezwaarfase, in 2022, was verstrekt. Omdat [A] geen recente machtiging heeft overgelegd, is [A] in deze hogerberoepsprocedure geen gemachtigde van belanghebbende. Het Hof heeft daarom de zitting zonder [A] laten plaatsvinden.
5.1.4. Dat [A] na 7 augustus 2024 mogelijk opnieuw toegang heeft gekregen tot het digitale dossier in deze zaak berust op een fout. Deze toegang betekent niet dat [A] door het Hof wordt aangemerkt als gemachtigde van belanghebbende. Het Hof heeft [A] bij gewone brief medegedeeld dat de toegang tot het digitale dossier pas weer wordt opengesteld indien een recente machtiging wordt ingediend of een ander stuk waaruit het akkoord van belanghebbende blijkt. Het Hof heeft ook medegedeeld dat [A] geen zaakgegevens van hoger beroepen mag opvragen bij de Rechtbank en ook de Rechtbank verzocht deze gegevens niet meer te verstrekken.
Verzoek om uitstel van de zitting
5.2. Aangezien [A] geen recente machtiging van belanghebbende heeft overgelegd, heeft het Hof het verzoek om uitstel van de zitting van [A] afgewezen. [A] is in deze hogerberoepsprocedure geen gemachtigde van belanghebbende.
Toezendplicht
5.3. Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156).
5.4. Artikel 40 Wet WOZ strekt ertoe een eventuele informatieachterstand van een belanghebbende weg te nemen opdat een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze kan worden benut en onnodige procedures kunnen worden voorkomen. Ingeval een belanghebbende in de bezwaarfase niet aanvoert dat hij bepaalde – niet in het taxatieverslag opgenomen – gegevens mist kan in beginsel worden aangenomen dat hij die gegevens niet nodig heeft om de vastgestelde WOZ-waarde te controleren (HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:290, BNB 2024/44).
5.5. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object en om inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering. Verder heeft hij verzocht om inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen (zie 2.3). De Heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij naar aanleiding van voormeld arrest van 18 augustus 2023 een overzicht van de VLOK-coderingen en het bijgebouwenmodel heeft gemaild naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende. Verder staan de door de Heffingsambtenaar gehanteerde KOUV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten in de uitspraak op bezwaar (zie 2.4).
5.6. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met het toesturen van voormelde gegevens voldaan aan de verzoeken van belanghebbende met betrekking tot het verschaffen van informatie over de KOUDV- en liggingsfactoren. Het is niet nodig dat de Heffingsambtenaar inzicht verschaft in de wijze waarop hij de waarde precies heeft berekend. Artikel 40 Wet WOZ gaat over gegevens. Het verstrekken van inzicht in het rekenkundige gevolg dat wordt gegeven aan het toekennen van een bepaalde factor is geen gegeven als bedoeld in voormeld artikel. Ook het interpreteren van deze gegevens valt niet onder deze bepaling.
5.7. De woning van belanghebbende heeft een buitenzwembad. Met betrekking tot het verstrekte bijgebouwenmodel heeft de Heffingsambtenaar ter zitting toegelicht dat daarin niet is vermeld op welke wijze een bij een woning behorend zwembad wordt gewaardeerd. Uit de stukken van het dossier blijkt ook niet dat de Heffingsambtenaar informatie heeft verstrekt over de wijze waarop een zwembad wordt gewaardeerd. De Heffingsambtenaar heeft op dit punt dan ook niet voldaan aan de toezendplicht zoals volgt uit artikel 40 Wet WOZ.
Proceskostenvergoeding
5.8. De Heffingsambtenaar stelt zich verder op het standpunt dat de Rechtbank bij de toekenning van de proceskostenvergoeding een lagere wegingsfactor tot uitgangspunt had moeten nemen. Hij wijst daarbij onder meer op de door Rechtbank Midden-Nederland gehanteerde wegingsfactor bij WOZ-zaken zoals neergelegd in haar uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.
5.9. Het Hof ziet aanleiding om af te wijken van de door de Rechtbank toegekende wegingsfactor. Bij het bepalen van de wegingsfactor heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de KOUV- en liggingsfactoren van invloed zijn geweest op de waarde van de woning en geen inzicht heeft verschaft over de waarde die hij aan de objectonderdelen heeft toegekend. In hoger beroep is het oordeel echter dat de Heffingsambtenaar niet aan zijn toezendplicht heeft gedaan voor wat betreft de wijze waarop het zwembad van belanghebbende is gewaardeerd. Dit betreft een veel lichtere schending van artikel 40 Wet WOZ dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan. Daarbij betreft het zwembad slechts een gering onderdeel van de waarde van de woning. Het Hof past daarom een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) toe.
Slotsom
5.10. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.9 zal het Hof de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase opnieuw berekenen. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van deze uitspraak (vgl. HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:117, BNB 2021/51 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698, BNB 2015/194).
6.2. De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25).
6.3. Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten voor de hogerberoepsfase.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding betreft;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor de Rechtbank vastgesteld op € 437,50.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 26 september 2024 in het openbaar uitgesproken.