BPM-naheffing BMW X3 verlaagd; geen interne compensatie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 juli 2024
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag BPM voor een geïmporteerde BMW X3. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 213 gr/km, vastgesteld door de RDW. X betwist dit en stelt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de auto een lagere uitstoot heeft, gelijk aan referentievoertuigen in Nederland, wat volgens haar zou moeten leiden tot een lagere BPM-heffing.
De Rechtbank oordeelt dat de CO2-uitstoot correct is vastgesteld. X stelt wel terecht dat bij de bepaling van de historische nieuwprijs moet worden uitgegaan van de auto zelf.
De Inspecteur heeft een toezegging gedaan (afschrijving van de BPM middels de forfaitaire tabel) waarop hij niet kan terugkomen.
Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel treft doel en staat het beroep op interne compensatie zoals gedaan door de Inspecteur in de weg.
De naheffingsaanslag wordt verlaagd tot € 2.061. Daarnaast kent de Rechtbank X een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende bv, gevestigd te plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 december 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.078 (de naheffingsaanslag).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.440. Daarnaast heeft de inspecteur een kostenvergoeding toegekend van € 538 (tweemaal € 269).
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] als waarnemer van de gemachtigde en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto van het merk BMW X3 XDrive28i Executive (hierna: de auto) op 17 augustus 2021 een aangifte bpm ingediend naar een te betalen bpm van € 2.722. De auto is voor het eerst op 5 juli 2017 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
3.1. De op aangifte te betalen bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [taxateur] BV (het rapport) welke bij het indienen van de aangifte is verstrekt. Volgens het rapport bedraagt de handelsinkoopwaarde (na aftrek van schade), de historische nieuwprijs en historische bruto bpm van de auto respectievelijk € 16.015, € 82.003 en € 13.940. Daarnaast vermeldt het rapport een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 24.059 en een CO2-uitstoot van de auto van 169 gr/km. Het rapport vermeldt voorts een calculatie van de reparatiekosten (inclusief btw) van € 11.171,32.
3.2. De Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) heeft op 7 september 2021 de auto goedgekeurd en inzake de CO2 uitstoot vastgelegd dat deze volgens NEDC 213 gr/km bedraagt.
3.3. De inspecteur heeft in zijn ‘Kennisgeving naheffingsaanslag’ van 3 februari 2022 zich op het standpunt gesteld dat voor de heffing van bpm moet worden aangenomen dat de CO2-uitstoot van de auto 213 gr/km bedraagt. Als gevolg daarvan bedraagt de bruto bpm van de auto € 34.840. Met dat gegeven bedraagt volgens de inspecteur de verschuldigde bpm € 6.800.
3.4. De naheffingsaanslag is met dagtekening 15 april 2022 vastgesteld.
3.5. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag, na toepassing van de extra leeftijdskorting van € 638, verminderd tot € 3.440. In de uitspraak staat het volgende, voor zover van belang, vermeld:
Overwegingen
Historische bruto bpm: CO2-uitstoot
4. Volgens belanghebbende is de auto oorspronkelijk voor de Amerikaanse markt bestemd. Om die reden heeft de auto geen Europese typegoedkeuring. De CO2-uitsoot van de auto van 213 gr/km is volgens belanghebbende aan de hand van de Scandinavische rekenmethode vastgesteld. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij heeft aangetoond dat de ingevoerde auto en de reeds in Nederland geregistreerde referentievoertuigen, in het licht van hun specifieke technische eigenschappen, gelijksoortig zijn. Hier is sprake van exact dezelfde auto's die feitelijk, dat wil zeggen in natuurkundig opzicht, dezelfde CO2-uitstoot hebben. Slechts omdat de test waarmee deze CO2-uitstoot wordt gemeten verschilt, worden de auto's op verschillende wijze in de heffing betrokken. Dat is in strijd met het Europese recht, aldus belanghebbende. De auto heeft dus net als de referentieauto’s een CO2 -uitstoot van 169 gr/km, aldus belanghebbende.
4.1. De inspecteur heeft aangevoerd dat de RDW de CO2-uitstoot van de auto heeft overgenomen van de inschrijving in het Duitse kentekenregister welke door een in Duitsland bevoegde instantie is vastgesteld op 213 gr/km. Op het Duits kentekenbewijs van de auto staat dat de CO2 -uitstoot van de auto 213 gr/km is. Daarnaast is geen sprake van identieke referentieauto’s, de massa rijklaar van de auto (1950 kilo) wijkt immers af van de massarijklaar van de 'referentievoertuigen' (1845 kilo), hetgeen ook de afwijkende CO2-uitstoot verklaart.
4.2. Niet in geschil is dat het Duits kentekenbewijs van de auto een CO2-uitstoot vermeldt van 213 gr/km. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen dat deze uitstoot door een in Duitsland bevoegde instantie is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat ingebrachte referentieauto’s identiek zijn aan de auto. Dat in het Nederlandse kentekenregister gestelde referentievoertuigen zijn geregistreerd met een lagere CO2-uitstoot kan belanghebbende dus niet baten. Gelet op het voorgaande is de inspecteur terecht uitgegaan van een historische bruto bpm van de auto van € 34.840.
Historische nieuwprijs
4.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat indien de historische bruto bpm van de auto op € 34.840 wordt vastgesteld, de historische nieuwprijs van de auto € 102.903 is bij een netto catalogusprijs van € 56.251. De rechtbank acht dit standpunt van belanghebbende juist gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 december 2023 waaruit de rechtbank afleidt dat bij de bepaling van de historische nieuwprijs moet worden uitgegaan van de auto zelf.
Handelsinkoopwaarde en interne compensatie door de inspecteur
4.4. De inspecteur heeft aangevoerd dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto de koerslijstwaarde zoals uit het rapport van belanghebbende volgt niet kan worden gebruikt, omdat auto’s met een CO2-uitstoot van 213 gr/km niet in een koerslijst voorkomen. Het rapport dient terzijde worden geschoven en dan rest enkel afschrijving volgens de forfaitaire tabel. De naheffingsaanslag bpm is dan eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
4.5. Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat de inspecteur daarmee in strijd met vertrouwensbeginsel handelt. Uit de uitspraak op bezwaar volgt immers dat de koerslijstwaarde en de schade aan de auto zijn gevolgd voor de onderbouwing van de naheffingsaanslag en dat de inspecteur niet meer terug zou komen op het voorbij gaan aan het taxatierapport.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de in het taxatierapport vermelde schade beoordeeld (zie ook 3.5) Ook heeft de inspecteur de koerslijstwaarde van XRay in de uitspraak op bezwaar beoordeeld en bepaald dat deze koerslijst niet kan dienen voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Voorts heeft de inspecteur in de uitspraak gesteld dat de naheffingsaanslag op grond van de forfaitaire afschrijvingstabel € 7.381 had moeten zijn. Desondanks heeft de inspecteur besloten de naheffingsaanslag te verminderen met € 638 (de extra leeftijdskorting) en heeft in de uitspraak op bezwaar daarover zonder voorbehoud het volgende opgemerkt: “Omdat de inspecteur bij het opstellen van de naheffingsaanslag voorbij is gegaan aan het taxatierapport, zal ik mij hier ook niet verder op beroepen.”.
4.7. De rechtbank begrijpt dat de inspecteur nu terug wenst te komen op deze toezegging. Gelet op deze handelwijze en weergave van de inspecteur zonder voorbehoud mocht belanghebbende er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de inspecteur niet meer zou terugkomen op afschrijving van de bpm middels de forfaitaire tabel. Dat betekent dat de inspecteur op dit specifieke onderdeel thans niet ten nadele van belanghebbende kan afwijken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan door belanghebbende treft dus doel en staat het beroep op interne compensatie zoals gedaan door de inspecteur in de weg.
Slotsom
4.8. De rechtbank komt tot een oordeel dat de naheffingsaanslag verder moet worden verminderd tot € 2.061. De verschuldigde bpm is als volgt berekend:
Historische nieuwprijs |
€ |
102.903 |
||
Bruto bpm (A) |
€ |
34.840 |
||
Handelsinkoopwaarde |
€ |
16.015 |
||
Afschrijvingspercentage (B) |
84,44% |
|||
Extra leeftijdskorting (C) |
€ |
638 |
||
Verschuldigde bpm ((100% minus B)* A) - C |
€ |
4.783 |
De naheffingsaanslag moet daarom verder worden verminderd met € 1.379 (€ 3.440 minus 2.061 (zie 3.5)).
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.9. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 20 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 4 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 10 maanden heeft geduurd en daarmee 4 maanden te lang, komt alle ISV voor rekening van de inspecteur.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 2.061. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.
5.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. Voor de bezwaarfase is reeds een kostenvergoeding toegekend die niet in geschil is. De vergoeding voor de beroepsfase is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.061;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 31 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.