Direct naar content gaan

Samenvatting

Nadat X (bv; belanghebbende) aangifte vpb 2014 heeft gedaan, is zij per 31 december 2016 opgehouden te bestaan na een zuivere splitsing met twee verkrijgende rechtspersonen. Op 14 oktober 2017 heeft de Inspecteur haar op één aanslagbiljet een aanslag vpb 2014, verliesvaststellingsbeschikking 2014 en verzuimboetebeschikking opgelegd, geadresseerd aan het laatst bij de Inspecteur bekende adres van X.

Een eerste herziene aangifte van X d.d. 7 februari 2019 is door de Inspecteur bij besluit van 16 maart 2019 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de verliesvaststellingsbeschikking en niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. De Inspecteur is daaraan wel ambtshalve gedeeltelijk tegemoetgekomen door het vastgestelde verlies te verhogen.

In een tweede herziene aangifte heeft de Inspecteur mede een verzoek om ambtshalve vermindering geconstateerd, en heeft dat verzoek bij brief van 14 april 2020 afgewezen. Bij brief van 25 mei 2020 heeft X beroep ingesteld bij Rechtbank Gelderland tegen deze brief. De Rechtbank heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

In het onderhavige geval staat vast dat een van de verkrijgende rechtspersonen op hetzelfde adres is gevestigd als waar X laatstelijk was gevestigd. Het aanslagbiljet is naar dat adres verzonden. Het aanslagbiljet is volgens de Hoge Raad naar het juiste adres verzonden. De aanslag en beschikkingen zijn daarmee op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De klachten van X falen in zoverre.

Volgens de Hoge Raad had de Inspecteur de tweede herziene aangifte op de voet van artikel 6:15, lid 2, Awb zo spoedig mogelijk aan de Rechtbank moeten doorzenden, waarna de Rechtbank die aangifte als beroepschrift in behandeling had moeten nemen. Met zijn oordeel dat de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft het Hof dit miskend

Dit kan echter niet tot cassatie leiden.

Het op 7 februari 2019 gemaakte bezwaar is onverschoonbaar niet tijdig ingediend. Dit leidt tot de slotsom dat het Hof tot geen ander oordeel had kunnen komen dan dat de Inspecteur bij zijn uitspraak op bezwaar van 16 maart 2019 het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep was tijdig en had ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Aangezien ook een ongegrondverklaring van het beroep in de weg zou hebben gestaan aan beoordeling van de door X bepleite verhoging van het vastgestelde verlies, zou met cassatie op deze grond evenwel geen redelijk belang zijn gediend.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep daarom ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
7 maart 2025
Rolnummer
23/00908
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:358
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0005537&artikel=3:4,bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0005537&artikel=6:15,bwbr0005537&artikel=6:7

Naar de bovenkant van de pagina