Vorming HIR toegestaan; sprake van reëel herinvesteringsvoornemen
Hof Den Bosch, 11 september 2024
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) vormt met dochtermaatschappijen, waaronder A en B, een fiscale eenheid. De activiteiten van de fiscale eenheid bestaan uit het financieren van ondernemingen en de verhuur van bedrijfspanden aan horecaondernemers. A heeft kansspelautomaten geëxploiteerd in een eigen speelhal.
Het geschil na cassatie betreft het antwoord op de vraag of X een HIR kan vormen voor de boekwinsten die zij in de jaren 2010 en 2011 heeft behaald bij de vervreemding van panden.
Verwijzingshof Den Bosch oordeelt dat X aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige jaren een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. In 2010 was daartoe nog geen concreet plan van vervanging en financiering aanwezig, maar zoals de Hoge Raad in het verwijzingsarrest heeft benadrukt, is dat geen vereiste. Het herinvesteringsvoornemen concretiseert zich al een jaar later, wanneer X het oogmerk heeft om te investeren in een bepaald pand. Daarna volgt tevens concrete interesse in andere panden. Naar het oordeel van het verwijzingshof heeft X tevens aannemelijk gemaakt dat het herinvesteringsvoornemen reëel was.
Met betrekking tot de herinvestering van de verkoopwinst van de panden van A ziet het verwijzingshof geen aanleiding om anders te oordelen. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkoopwinst zou worden geïnvesteerd in een andere bedrijfseconomische activiteit. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat X geen enkel voornemen meer had om zelf speelhallen te exploiteren.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende bv, gevestigd in vestigingsplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2018, nummers AWB17/416, AWB17/417 en AWB17/418, in het geding tussen
belanghebbende
en
inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de Vpb opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en een boete opgelegd.
1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de Vpb opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.4. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen deels gegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 september 2020 heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond verklaard.
1.7. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 21 oktober 2020 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deels vernietigd en het geding verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
1.8. Zowel de inspecteur als belanghebbende hebben een conclusie na verwijzing ingediend.
1.9. Belanghebbende en de inspecteur zijn uitgenodigd voor de zitting op 27 juni 2024 in ’sHertogenbosch. Voor de zitting hebben zowel belanghebbende als de inspecteur laten weten dat zij niet zullen verschijnen. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
i. Algemeen
2.1. Belanghebbende vormde in de jaren waarop het geschil betrekking heeft een fiscale eenheid voor de Vpb met zes (klein)dochtervennootschappen, waaronder [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). De activiteiten binnen de fiscale eenheid bestonden uit het financieren van ondernemingen en vennootschappen en overige holding- en financieringsactiviteiten. Daarnaast werden bedrijfspanden aan horecaondernemers verhuurd. Deze bedrijfspanden waren deels in eigendom bij belanghebbende en werden deels door haar gehuurd en vervolgens doorverhuurd.
2.2. Directeur van belanghebbende was [directeur] (hierna: [directeur] ). [directeur] had tevens een aanmerkelijk belang in belanghebbende.
2.3. De resultaten van belanghebbende uit de exploitatie van kansspelautomaten kwam onder druk te staan door het per 1 juli 2008 ingevoerde rookverbod in de horeca en de invoering van de kansspelbelasting. Daarnaast werd het bedrijfsresultaat van belanghebbende negatief beïnvloed door de hoge afschrijvings- en financieringslasten alsmede de financiële crisis in 2008. Volgens de geconsolideerde jaarrekeningen van belanghebbende waren de resultaten als volgt:
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
|
Commercieel resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belasting |
-/- € 707.132 |
-/- € 239.818 |
€ 53.514 |
€ 94.452 |
Werkkapitaal |
-/- € 1.126.510 |
-/- € 552.666 |
€ 65.889 |
€ 93.536 |
2.4. De ING en de ABN AMRO hebben de aankopen van belanghebbendes bedrijfspanden gefinancierd. Belanghebbende viel bij de banken onder de afdeling Bijzonder Beheer. Vanwege de wereldwijde bankencrisis in 2008 wilden de banken dat hun cliënten meer eigen vermogen in hun ondernemingen vormden. De beide banken hebben daarom belanghebbende opgedragen al haar panden te verkopen en de hypothecaire leningen af te lossen.
2.5. In de jaren 2010 tot en met 2012 heeft belanghebbende al haar bedrijfspanden aan [directeur] en aan derden verkocht. De volgende verkopen hebben plaatsgevonden:
Verkopen in 2010
Verkopende vennootschap |
Bedrijfspand |
Besteding verkoopopbrengst |
[bedrijf 2] |
[adres 1] , [plaats 1] |
Aflossing lening ING |
[bedrijf 2] |
[adres 2] , [plaats 2] |
Aflossing lening ING |
[bedrijf 1] |
[adres 3] [afdeling 1] , [plaats 3] |
Aflossing lening ABN AMRO |
[bedrijf 1] |
[adres 3] [afdeling 2] , [plaats 3] |
Aflossing lening ABN AMRO |
[bedrijf 1] |
[adres 3] [afdeling 3] , [plaats 3] |
Aflossing lening ABN AMRO |
Verkopen in 2011
Verkopende vennootschap |
Bedrijfspand |
Besteding verkoopopbrengst |
[bedrijf 2] |
[adres 4] , [plaats 4] |
Aflossing lening ING |
[bedrijf 2] |
[adres 5] , [plaats 4] |
Aflossing lening ING |
[bedrijf 2] |
[adres 6] , [plaats 4] |
Aflossing lening ING |
[bedrijf 2] |
[adres 7] , [plaats 4] |
Aflossing lening ING |
Verkopen in 2012
Verkopende vennootschap |
Bedrijfspand |
Besteding verkoopopbrengst |
[bedrijf 2] |
[adres 8] , [plaats 5] |
Aflossing lening ING |
2.6. Het na de aflossing van de hypothecaire leningen aan de ING en de ABN AMRO nog resterende bedrag van de verkoopopbrengst van de panden heeft belanghebbende gebruikt voor het voldoen van de kansspelbelastingschulden aan de Belastingdienst.
2.7. Belanghebbende heeft in haar aangiften in de Vpb over de onderhavige jaren de volgende bij de verkopen van de bedrijfspanden gerealiseerde fiscale boekwinsten gedoteerd aan de herinvesteringsreserve:
2010 |
€ 936.289 |
2011 |
€ 779.460 |
2012 |
€ 276.977 |
ii. Financiering nieuwe initiatieven van belanghebbende vanaf 2010
2.8. Vanaf mei 2010 viel belanghebbende niet langer onder de afdeling Bijzonder Beheer van de ING.
2.9. In september 2011 heeft belanghebbende verkoopinformatie opgevraagd van het pand [adres 9] in [plaats 6] dat belanghebbende op dat moment huurde. In maart 2012 heeft belanghebbende een taxatierapport ontvangen, waaruit de huurstromen van het pand in [plaats 6] blijken.
2.10. Op 4 april 2012 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in zijn functie als Relatiemanager Bedrijven namens de ABN AMRO gereageerd op een verzoek van belanghebbende om financiering van het pand [adres 9] in [plaats 6] . Belanghebbende heeft verzocht om een financiering van € 1.550.000, waarbij zij tevens een geldlening bij de vader van [directeur] zou afsluiten voor een bedrag tussen de € 400.000 en € 500.000. [naam 1] heeft belanghebbende medegedeeld, dat financiering zeer moeilijk wordt tenzij de koopprijs veel lager wordt of belanghebbende een partner vindt die eigen vermogen inbrengt.
2.11. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende aan ABN AMRO heeft [naam 1] op 30 juli 2012 per e-mail de volgende toelichting gegeven op de criteria voor het verlenen van krediet:
2.12. Op 27 september 2012 reageerde [naam 1] van ABN AMRO op een kredietaanvraag van belanghebbende met de volgende tekst:
‘Zoals besproken heb ik de aanvraag intern besproken.
Op dit moment zijn wij zeer behoudend ten aanzien van financiering verhuurd onroerend goed en vooral horecapanden.
Gezien de verplichtingen uit hoofde van herinvestering zijn we desondanks bereid de aanvraag serieus te bezien.
Verstrekking krediet is vooral afhankelijk van totaalplaatje.
Hiervoor is het volgende nodig:
- uitgebreid onderbouwd ondernemingsplan met budgetten, zowel tav verhuur o.g. als exploitatie automaten (hierin graag dieper ingaan op de verschillende contracten (looptijden, zekerheden e.d.) en of huurders correct aan verplichtingen voldoen)
- hoogte eigen inbreng waarbij norm minstens 25% bedraagt (graag aangeven waar de gelden vandaan komen)
- definitieve jaarcijfers 2011
- aangifte ib 2011
- taxaties’
2.13. In 2012 heeft belanghebbende een bod gedaan van € 200.000 en van € 225.000 op het pand [adres 10] in [plaats 3] en een bod van € 215.000 op het pand [adres 11] in [plaats 4] . Beide biedingen hebben de verkopers afgewezen. Verder heeft belanghebbende in 2012 informatie opgevraagd over het pand [adres 12] in [plaats 7] , waarvan de vraagprijs € 275.000 bedroeg. Belanghebbende is in 2012 begonnen met het onderzoek naar de aankoop van een cluster van horecapanden in [plaats 8] . Daartoe heeft zij in oktober 2012 opdracht gegeven tot taxatie van diverse horecapanden in [plaats 8] , waarbij marktwaarden zijn getaxeerd tussen € 85.000 en € 325.000.
2.14. Naar aanleiding van de taxaties van de horeca-panden in [plaats 8] heeft [naam 1] namens de ABN AMRO op 6 november 2012 opgemerkt:
2.15. Op 28 december 2012 bericht [naam 1] namens de ABN AMRO per e-mail aan belanghebbende over de panden in [plaats 8] :
2.16. [naam 1] bericht belanghebbende op 3 mei 2013 per e-mail als volgt:
2.17. [naam 2] , rayondirecteur van ING Nederland [plaats 9] (hierna: ING), heeft in een e-mail namens ING op 19 mei 2015 bevestigd, dat belanghebbende in 2012 met de bank gesprekken heeft gevoerd over de financiering van de aankoop van enkele panden. Die financiering is niet tot stand gekomen. De tekst van de e-mail luidt als volgt:
iii. Overige investeringsinitiatieven
2.18. Op 23 augustus 2012 stuurt [naam 3] , in zijn functie als horecamakelaar, per e-mail het volgende bericht aan belanghebbende:
Belanghebbende reageert op 28 augustus 2012 per e-mail als volgt:
iv. Vrijvallen herinvesteringsreserve en boekenonderzoek
2.19. Belanghebbende heeft de in de jaren 2010, 2011 en 2012 gevormde herinvesteringsreserve nadien laten vrijvallen in haar resultaat, omdat zij geen herinvestering heeft gepleegd.
2.20. In 2014 en 2015 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting over 2012. Later is het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2010 en 2011. Van het onderzoek is met dagtekening 14 oktober 2015 een controlerapport opgemaakt.
2.21. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de dotaties aan de herinvesteringsreserve gecorrigeerd vanwege het ontbreken van een concreet voornemen tot herinvestering. De volgende correcties zijn aangebracht in de door de fiscale eenheid ingediende aangiften ten aanzien van de herinvesteringsreserve:
2010 |
€ 936.289 |
2011 |
€ 779.460 |
2012 |
€ 276.977 |
iv. Aanslagen, bezwaar en beroep
2.22. Mede in verband met voornoemde correcties heeft de inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd.
2.23. Belanghebbende heeft met dagtekening 6 januari 2016, ontvangen door de inspecteur op 7 januari 2016, bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen.
2.24. Bij uitspraken op bezwaar van 14 december 2016 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen, waarna belanghebbende op 23 januari 2017 in beroep is gekomen tegen deze uitspraken.
2.25. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 juli 2018:
- de beroepen voor zover betrekking hebbend op de herinvesteringsreserve gegrond en voor het overige ongegrond verklaard;
- de navorderingsaanslag, de aanslagen alsmede de heffings- en belastingrente dienovereenkomstig verminderd;
- de boete voor het jaar 2011 verminderd tot € 3.937;
- de inspecteur veroordeeld in de proceskosten; en
- de inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
2.26. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 8 september 2020:
- de uitspraak van de rechtbank vernietigd;
- het beroep tegen de navorderingsaanslag in de Vpb over 2010 ongegrond verklaard;
- het beroep tegen de aanslag in de Vpb voor 2011 ongegrond verklaard;
- het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente ter zake van de belastingaanslagen in de Vpb voor 2010 en 2011 ongegrond verklaard;
- de boete voor het jaar 2011 verminderd tot € 3.740;
- het beroep tegen de aanslag in de Vpb voor 2012 gegrond verklaard;
- de aanslag in de Vpb voor 2012 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 78.772;
- de beschikking belastingrente ter zake van de aanslag in de Vpb voor 2012 dienovereenkomstig verminderd;
- de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.052; en
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het in verband met het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht van € 333 vergoedt.
2.27. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest van 21 oktober 2022:
- de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op:
- de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2010 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente; en
- de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente;
- de boete verminderd tot € 3.553;
- de Staatssecretaris van Financiën opgedragen aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 532; en
- de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil na cassatie betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een herinvesteringsreserve kan vormen voor de boekwinsten die zij in de jaren 2010 en 2011 heeft behaald bij de vervreemding van panden.
3.2. Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend en concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag respectievelijk aanslag voor de jaren 2010 en 2011. De inspecteur beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de navorderingsaanslag respectievelijk aanslag voor de jaren 2010 en 2011. Subsidiair concludeert de inspecteur tot dotatie van de boekwinsten aan een herinvesteringsreserve, maar met uitzondering van de boekwinsten die in 2010 gerealiseerd zijn als gevolg van de verkoop van de panden van [bedrijf 1] B.V.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. In het verwijzingsarrest is het volgende overwogen:
4.2. Naar aanleiding van dit kader stelt belanghebbende dat uit het feit dat de boekwinsten aan de herinvesteringsreserve zijn gedoteerd (zoals blijkt onder andere uit de jaarstukken en belastingaangiften), in beginsel mag worden afgeleid dat een voornemen tot herinvesteren aanwezig was. Daarnaast heeft belanghebbende concrete biedingen gedaan op onroerende zaken om invulling te geven aan het herinvesteringsvoornemen. Daartoe zijn financieringsaanvragen ingediend bij de bank en die zijn als zodanig in behandeling genomen. Belanghebbende betoogt dat zij met deze feiten aannemelijk heeft gemaakt dat een reëel herinvesteringsvoornemen aanwezig was.
4.3. De inspecteur stelt dat de financiële situatie van belanghebbende in de jaren 2010 en 2011 van dusdanige aard was dat haar voornemen tot herinvesteren niet reëel kan worden geacht binnen de termijn die artikel 3.54 Wet IB 2001 hieraan stelt. De inspecteur stelt subsidiair dat belanghebbende met de panden die in 2010 in bezit waren van [bedrijf 1] B.V. zelfstandig een speelhal heeft geëxploiteerd en dat na de verkoop van deze panden geen voornemen zou hebben bestaan om opnieuw een zelfstandige speelhal te gaan exploiteren. Belanghebbende zou alleen voornemens zijn te investeren in te verhuren panden. Daarmee zou volgens de inspecteur met betrekking tot de verkoopwinst van [bedrijf 1] B.V. een voornemen tot herinvestering betrekking hebben op een andere bedrijfseconomische activiteit en daarmee wordt niet voldaan aan de eisen van artikel 3.54, lid 4, Wet IB 2001.
4.4. Het hof is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige jaren een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. In 2010 was daartoe nog geen concreet plan van vervanging en financiering aanwezig, maar zoals de Hoge Raad in het verwijzingsarrest heeft benadrukt, is dat geen vereiste. Het herinvesteringsvoornemen concretiseert zich al een jaar later, wanneer belanghebbende het oogmerk heeft om te investeren in een pand in [plaats 6] . Daarna volgt tevens concrete interesse in andere panden (zie 2.13 hiervoor). Dit alles is door belanghebbende gedocumenteerd, onder andere met kopieën van correspondentie met makelaars en taxatierapporten die aan haar zijn uitgebracht.
4.5. Naar oordeel van het hof heeft belanghebbende tevens aannemelijk gemaakt dat het herinvesteringsvoornemen reëel was. De financiële situatie van belanghebbende was in 2010 slecht, maar belanghebbende wist dat al in 2011 te kantelen naar positieve resultaten en een positief werkkapitaal. De concrete interesse die belanghebbende heeft getoond voor diverse panden, waarvoor zij ook taxatierapporten heeft laten uitbrengen, geeft verder weer dat belanghebbende ondanks de financiële uitdagingen vertrouwen had in de toekomst van haar bedrijf. Dat er mogelijkheden bestonden om in nieuwe panden te investeren, blijkt verder uit de e-mails van ABN AMRO. De e-mail van 30 juli 2012 laat zien dat de eisen voor kredietverlening in 2012 werden aangescherpt, maar zelfs met de aangescherpte eisen bericht ABN AMRO op 27 september 2012 dat een ingediende kredietaanvraag serieus in behandeling wordt genomen. Belanghebbende kon tot op dat moment dus nog steeds een reële verwachting hebben dat de benodigde financiering niet bij voorbaat was uitgesloten. Het hof oordeelt daarom dat belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 terecht een herinvesteringsreserve heeft gevormd.
4.6. Met betrekking tot de herinvestering van de verkoopwinst van de panden van [bedrijf 1] B.V. ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkoopwinst zou worden geïnvesteerd in een andere bedrijfseconomische activiteit. De inspecteur stelt dat belanghebbende de panden waarvoor zij concrete interesse heeft getoond wilde bestemmen voor de verhuur, maar dit sluit niet uit dat belanghebbende in haar zoektocht naar nieuwe investeringen tevens oog had voor panden waarin zij zelf een speelhal kon gaan exploiteren. Daarnaast heeft belanghebbende op 28 augustus 2012 interesse getoond in de overname van een bedrijf dat speelhallen exploiteerde in Spanje, inclusief vergunning. De inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende geen enkel voornemen meer had om zelf speelhallen te exploiteren.
Tussenconclusie
4.7. Na verwijzing door de Hoge Raad ligt in beginsel de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling voor. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de rechtbank echter vernietigd, hetgeen in het dictum van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad in stand is gelaten. Het hof zal het bij de rechtbank ingestelde beroep daarom gegrond verklaren met betrekking tot de jaren 2010 en 2011. Dit brengt met zich mee dat de uitspraken op bezwaar voor de navorderingsaanslag respectievelijk de aanslag voor de jaren 2010 en 2011 alsmede de bijbehorende beschikkingen heffingsrente worden vernietigd en de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2010 en 2011 worden vernietigd respectievelijk verminderd. De overige beslissingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met uitzondering van die over de boetebeschikking waarover de Hoge Raad zelf heeft beslist, heeft de Hoge Raad in stand gelaten.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het hof is van oordeel dat aan belanghebbende een vergoeding toekomt in verband met de indiening van een schriftelijke conclusie. Het hof stelt deze tegemoetkoming op 0,5 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 437,50.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond met betrekking tot de jaren 2010 en 2011;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar ten aanzien de navorderingsaanslag respectievelijk de aanslag alsmede de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de bijbehorende beschikkingen heffingsrente voor 2010 en 2011,
- vernietigt de navorderingsaanslag over het jaar 2010 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente;
- vermindert de aanslag over het jaar 2011 tot een belastbaar bedrag van € 38.707;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente voor het jaar 2011 dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding na verwijzing van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, voorzitter, P. Fortuin en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.