Samenvatting
In deze zaak heeft appellant verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens die de Belastingdienst van de FIOD heeft ontvangen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn fiscaal adviseur. De minister van Financiën is aan dit verzoek niet tegemoetgekomen. Het beroep bij Rechtbank Midden-Nederland werd ongegrond verklaard.
Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) betoogt X dat de gegevens onrechtmatig zijn verkregen, omdat ze oorspronkelijk voor opsporingsdoeleinden zijn verzameld en nu voor belastingheffing worden gebruikt. De ABRvS oordeelt echter dat de verwerking van deze gegevens door de Belastingdienst noodzakelijk en evenredig is voor belastinginning en voldoet aan de eisen van de AVG. De Inspecteur mocht de gegevens gebruiken om nadere aanslagen aan appellant op te leggen.
Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van appellant, wonend te woonplaats, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-ÂNederland van 9 mei 2022 in zaak nr. 21/3403 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de minister het verzoek van [appellant] om wissing van zijn persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.J.M.E. de Bont en mr. R.N. van der Wal, advocaten te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van Graafeiland en mr. P.G.M. van der Voorn, beiden advocaat te Den Haag, I.A. Huppertz en G.G. Poortinga, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op last van het Openbaar Ministerie heeft de Belastingdienst/FIOD (hierna: FIOD) een strafrechtelijk onderzoek verricht naar de fiscaal adviseur van [appellant]. De FIOD heeft van de adviseur onder meer gegevens van zijn cliënten gevorderd. Drie medewerkers van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen en Belastingdienst/Particulieren (hierna tezamen: de Belastingdienst) hebben de FIOD bijgestaan in het opsporingsonderzoek en hebben toegang gekregen tot de gegevens van de cliënten van de adviseur. De drie medewerkers hebben uit die gegevens een selectie gemaakt, waartoe ook de persoonsgegevens van [appellant] behoorden. De FIOD heeft de over [appellant] geselecteerde gegevens aan de Belastingdienst verstrekt. De inspecteur heeft de persoonsgegevens vervolgens gebruikt om nadere aanslagen aan [appellant] op te leggen.
2.1. [appellant] heeft de minister op grond van de artikel 17 van de Verordening 2016/679 (de Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG) verzocht de door de Belastingdienst verkregen gegevens te wissen. De minister heeft dat verzoek afgewezen en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Goede procesorde
3. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
3.1. Hoewel de minister bij brieven van 26 juli 2022 en 23 januari 2024 is verzocht een schriftelijke uiteenzetting te geven, heeft de Afdeling die uiteenzetting pas ontvangen op 24 mei 2024, veertien dagen voor de zitting. Zoals ter zitting is medegedeeld, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de 24 bijlagen bij de schriftelijke uiteenzetting, die meer dan 700 pagina’s omvatten, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Gelet op de omvang van die bijlagen en het tijdstip waarop zij zijn ingediend, was het voor [appellant] redelijkerwijs niet mogelijk daar op passende wijze op te reageren. Daarnaast wordt de Afdeling door deze handelswijze belemmerd in de zorgvuldige voorbereiding van de zaak. De minister heeft bovendien geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij de bijlagen eerder naar voren had gebracht.
Het nadere stuk en de bijbehorende bijlagen van de minister van 5 juni 2024, ontvangen op dezelfde datum, heeft de Afdeling binnen de tiendagentermijn ontvangen. Dit is te laat. Zoals ter zitting is medegedeeld zullen dit nadere stuk en de bijbehorende bijlagen eveneens buiten beschouwing worden gelaten.
Rechtmatigheid
4. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst de van de FIOD verkregen persoonsgegevens moet verwijderen, omdat die onrechtmatig zijn verwerkt. Hij stelt dat de Belastingdienst zijn gegevens voor een ander doel verwerkt dan het doel waarvoor de FIOD de gegevens heeft verzameld. De verwerking voor een ander doel is in dit geval niet toegestaan, omdat niet aan de voorwaarden uit artikel 6, vierde lid, van de AVG wordt voldaan. [appellant] stelt geen toestemming te hebben gegeven voor de verwerkingen. Ook ligt aan de verwerkingen geen bepaling ten grondslag die een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, eerste lid, van de AVG bedoelde doelstellingen. [appellant] voert aan dat alleen een specifieke bepaling als rechtsgrondslag kan dienen. Dit volgt volgens hem onder meer uit overwegingen 54 en 55 van het arrest van het Hof van Justitie van 24 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:124, C-175/20, Valsts ieņēmumu dienests. De rechtbank heeft echter in het algemeen verwezen naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de algemene wettelijke verplichting van de Belastingdienst om belasting te heffen en te innen. [appellant] betoogt verder dat de verwerkingen in strijd zijn met beginselen uit artikel 5 van de AVG, omdat zij voor hem niet transparant waren. De drie medewerkers van de Belastingdienst deden voorkomen alsof zij op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) bijstand verleenden bij een strafrechtelijk onderzoek. De daadwerkelijke gang van zaken is voor hem verborgen gehouden.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, worden het verzoek van [appellant] en de daaruit voortvloeiende procedure beheerst door de AVG. In deze zaak bewaart de Belastingdienst van de FIOD ontvangen gegevens van [appellant] met het oog op het heffen en innen van belastingen. Het gaat om persoonsgegevens in de zin van de AVG. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
4.2. Voor de beoordeling of de Belastingdienst de bedoelde persoonsgegevens van [appellant] rechtmatig heeft ontvangen, gaat de Afdeling uit van de volgende feiten.
De FIOD werd in haar opsporingsonderzoek naar de fiscaal adviseur bijgestaan door drie medewerkers van de Belastingdienst. Zij zijn wegens hun fiscale expertise als deskundigen ingeschakeld om te beoordelen of de adviseur succesvol kon worden vervolgd voor het plegen van fiscaal strafbare feiten. De medewerkers van de Belastingdienst waren op grond van artikel 6, vierde lid, van de Wpg, geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens. In juli 2019 hebben de FIOD en de Belastingdienst afspraken gemaakt om zaken aan de Belastingdienst over te dragen wegens de mogelijke fiscale relevantie daarvan. Deze afspraken zijn neergelegd in de memo "Martinique, Throwing over the wall" van 7 oktober 2019. Op pagina 1 van de memo staat dat de drie medewerkers de posten zullen selecteren die voor behandeling door Belastingdienst in aanmerking komen. Verderop in de memo staat dat de medewerkers een eerste selectie maken van de bestanden die van belang kunnen zijn voor de heffing en inning van belastingen. Op enig moment hebben de drie medewerkers voor dit doel uit de grote hoeveelheid gegevens een selectie gemaakt. Hiertoe behoorden ook persoonsgegevens van [appellant]. De FIOD heeft op 7 januari 2020, na instemming van de daartoe bevoegde functionaris van de FIOD, de geselecteerde gegevens van [appellant] aan de Belastingdienst verstrekt.
4.3. De FIOD heeft de persoonsgegevens in eerste instantie verzameld met het oog op de strafrechtelijke handhaving en opsporing van strafbare feiten toen de FIOD onderzoek deed naar de belastingadviseur. De verwerkingen voor die doelen vallen, gelet op artikel 2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (hierna: de Richtlijn), onder de werkingssfeer van de Richtlijn. Een groot deel van de Wpg is een implementatie van de Richtlijn. De drie medewerkers, deskundigen werkzaam onder verantwoordelijkheid van de FIOD, hebben die persoonsgegevens geselecteerd en verstrekt met het oog op het heffen en innen van belastingen. Het heffen en innen van belastingen valt niet onder de reikwijdte en doelen als genoemd in artikel 2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, van de Richtlijn, die zijn geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, van de Wpg. Het gaat in dit geval om een verwerking voor andere doeleinden dan waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld. Omdat de gegevens waren verzameld met het oog op strafrechtelijke handhaving en opsporing van strafbare feiten, moet de vraag of de verstrekking door de FIOD voor een ander doel is toegestaan, worden beoordeeld aan de hand van artikel 9 van de Richtlijn. De Richtlijn en Wpg staan dergelijke verwerkingen van persoonsgegevens voor andere doeleinden onder bepaalde voorwaarden toe. De Afdeling wijst in dit verband op artikel 3, vierde lid, van de Wpg, artikel 9 en punt 34 van de considerans van de Richtlijn, en het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:967, C-180/21, Inspektor v Inspektorata kam Visshia sadeben savet (punt 64 en volgende).
4.4. Overeenkomstig artikel 3, vierde lid, van de Wpg en artikel 9 van de Richtlijn is in dit geval de verdere verwerking voor een ander doel dan wel een andere toevertrouwde taak krachtens het lidstatelijke recht toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling kan voor de selectie en verstrekking van de persoonsgegevens van [appellant] een grondslag worden gevonden in
artikel 18 van de Wpg, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten (hierna: Bpbo). Hierbij is van belang dat de Wpg van overeenkomstige toepassing is op de verwerkingen van persoonsgegevens door de FIOD ten behoeve van het opsporingsonderzoek. Dit volgt uit artikel 2, eerste lid, van het Bpbo. Naar het oordeel van de Afdeling moet het selecteren van de persoonsgegevens ook onder het begrip ‘verstrekken’ in de zin van artikel 6 van het Bpbo worden geschaard, nu de selectie plaatsvond met het oog op de verstrekking die gegevens. In de Nota van toelichting (Stb. 2009, 305, blz. 8) staat dat ook het (laten) meekijken naar een bestand van persoonsgegevens of het bevestigend beantwoorden van de vraag of gegevens correct zijn, geldt als een verstrekking in de zin van de wet. Aan het begrip ‘verstrekken’ als bedoeld in het Bpbo moet daarom een ruime betekenis worden toegekend. Gelet op artikel 9 van de Richtlijn is de AVG van toepassing wanneer de persoonsgegevens voor andere doeleinden worden verwerkt. De rechtbank is in overwegingen 15 en 16 van de aangevallen uitspraak tot hetzelfde oordeel gekomen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:497) kan de verwerking van persoonsgegevens onder de AVG rechtmatig zijn als die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Daarvoor moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt welbepaald en uitdrukkelijk omschreven is. Verder moet worden beoordeeld of met de aan de orde zijnde verwerking van de persoonsgegevens ook het betreffende doel wordt bereikt. Daarbij moet het doel passen binnen de taak van algemeen belang. In het geval de verwerking van de persoonsgegevens voor het bereiken van het specifieke doel in deze zin noodzakelijk is, moet vervolgens worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven evenredig is met de belangen die zijn gediend met de verwerking van de persoonsgegevens. In het licht van het EU-Handvest moet worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven is beperkt tot wat voor het behalen van het doel strikt noodzakelijk is. Met name moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De intensiteit waarmee dit dient te gebeuren wordt mede bepaald door de specificiteit van de aangedragen alternatieven.
4.4.1. De rechtbank heeft in overweging 17 van haar uitspraak terecht geoordeeld dat zowel de selectie als de verstrekking van de persoonsgegevens door de FIOD aan de Belastingdienst nodig waren voor het vervullen van een taak van algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. Dat het heffen en innen van belastingen een taak van algemeen belang is, heeft het Hof van Justitie bepaald in punt 70 van het hiervoor, en ook door [appellant] genoemde arrest Valsts ieņēmumu dienests en de in dat punt aangehaalde arrest van het Hof van 27 september 2017, ECLI:EU:C:2017:725, C-73/16, Peter Puškár, punt 108. Het doel waarvoor de persoonsgegevens worden geselecteerd en verstrekt is welbepaald en uitdrukkelijk omschreven. De Afdeling wijst op artikel 6 van het Bpbo en de bijbehorende Nota van toelichting (Stb. 2009, 305, blz. 28) bij het Bpbo. Hierin staat: "[…] dat de verstrekking van politiegegevens aan de orde [is] ten behoeve van de uitvoering van wetgeving. Zo heeft bijvoorbeeld de Belastingdienst de informatie uit een fiscaal fraudeonderzoek van de FIOD-ECD nodig voor de belastingheffing en -inning. […] Indien bijvoorbeeld tijdens een huiszoeking de administratie van een administratiekantoor in beslag wordt genomen, waarbij blijkt van klanten met een zwarte rekening in het buitenland, kan worden besloten tot een deels strafrechtelijke, deels bestuursrechtelijke aanpak van de betreffende rekeninghouders. Voor de bestuursrechtelijke aanpak is dan de overdracht van de betreffende persoonsgegevens aan de Belastingdienst noodzakelijk." In dit geval sluiten de afspraken over de over te dragen gegevens, die zijn neergelegd in de memo van 17 oktober 2019, daarbij aan. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen aanleiding om de verwerking in strijd met artikel 5, eerste lid, van de AVG te achten. Naar het oordeel van de Afdeling wordt het doel van het heffen en innen van belastingen door de selectie en verstrekking van de persoonsgegevens aan de Belastingdienst ook daadwerkelijk bereikt. Dit blijkt al uit de omstandigheid dat de Belastingdienst nadere aanslagen aan [appellant] heeft opgelegd.
4.4.2. De Afdeling acht de selectie en verstrekking van de persoonsgegevens van [appellant] in dit geval noodzakelijk en evenredig, mede gelet op zijn beroep ter zitting op zijn in het EU-Handvest neergelegde recht op privéleven. De gegevens zijn nodig voor de uitvoering van de aan de Belastingdienst opgedragen taak. Niet is gebleken dat dit doel in redelijkheid op een andere, minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [appellant] heeft niet onderbouwd welke alternatieven er voor de Belastingdienst waren om deze gegevens te ontvangen. Verder is van belang dat uit de grote hoeveelheid gegevens een selectie is gemaakt om de verstrekking ervan proportioneel te maken. [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom de verschillende waarborgen die daarnaast zijn getroffen - de drie medewerkers waren gehouden tot geheimhouding en mochten in de toekomst niet betrokken zijn bij de fiscale behandeling van de klanten van de adviseur - onvoldoende waren. Verder kon blijkens de memo van 17 oktober 2019 verstrekking aan de Belastingdienst slechts plaatsvinden na instemming van de bevoegde functionaris binnen de FIOD. [appellant] heeft niet concreet gemaakt welke onevenredige gevolgen de selectie en verstrekking van zijn persoonsgegevens voor hem hebben. Het financiële gevolg is niet van belang, omdat, zoals de Afdeling het begrijpt, de nadere aanslagen niet aan [appellant] zouden zijn opgelegd als er (juiste) aangiften waren gedaan.
4.5. Omdat in ieder geval aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG (taak van algemeen belang) is voldaan, was het niet noodzakelijk dat [appellant] met het oog op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, toestemming gaf voor de selectie van zijn gegevens en de verstrekking ervan aan de Belastingdienst. Om dezelfde reden behoeft de vraag of de selectie en verstrekking noodzakelijk waren om te voldoen aan een wettelijke verplichting als bedoeld onder c van dat artikellid geen bespreking.
4.6. De Afdeling is van oordeel dat de minister terecht het verzoek van [appellant] om wissing van de in 4.1 bedoelde persoonsgegevens heeft afgewezen. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
Verzoek om schadevergoeding
5. [appellant] verzoekt de Afdeling om de minister te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
5.1. De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.
De minister heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 maart 2021 ontvangen op 23 april 2021. Dat betekent dat de redelijke termijn van vier jaar afloopt op 23 april 2025. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn niet overschreden. De Afdeling zal daarom het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afwijzen.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
Proceskosten
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.612
Bijlage | Wettelijk kader
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 7 (De eerbiediging van het privé-leven en van het familie- en gezinsleven)
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 8 (De bescherming van persoonsgegevens)
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd.
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie");
b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd („doelbinding");
c) t/m f) […].
2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht").
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
b) […];
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
d) […];
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) […].
2. […].
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
4. Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:
a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;
b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;
c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;
d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;
e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.
Artikel 17 Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) t/m c) […];
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) en f) […].
[…].
Richtlijn (EU) 2016/680
Artikel 9 (Specifieke verwerkingsvoorwaarden)
1. Persoonsgegevens die door bevoegde autoriteiten voor de in artikel 1, lid 1 omschreven doeleinden worden verzameld, worden niet verwerkt voor andere doeleinden, tenzij die verwerking krachtens het Unierecht of het lidstatelijke recht is toegestaan. Wanneer persoonsgegevens voor zulke andere doeleinden worden verwerkt, is Verordening (EU) 2016/679 van toepassing, tenzij de verwerking geschiedt in het kader van een activiteit die buiten de werkingssfeer van het Unierecht valt.
2. Wanneer aan bevoegde autoriteiten krachtens het lidstatelijke recht andere taken dan die ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 1, omschreven doeleinden worden toevertrouwd, is Verordening (EU) 2016/679 van toepassing op verwerking voor die doeleinden, waaronder archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden, tenzij de verwerking geschiedt in het kader van een activiteit die buiten de werkingssfeer van het Unierecht valt.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 47
1 Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
2 en 3 […].
Wet politiegegevens
Artikel 2. (reikwijdte)
1Deze wet is van toepassing op de verwerking van politiegegevens door een bevoegde autoriteit die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
[…]
Artikel 3. (noodzakelijkheid, rechtmatigheid en doelbinding)
[…].
4 Politiegegevens kunnen voor een ander doel dan die, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, worden verwerkt door personen en instanties die bij of krachtens de wet met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of wetgeving van de Europese Unie zijn aangewezen.
5 […].
Artikel 6. (autorisaties)
1 t/m 3 […].
4 In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke personen die geen ambtenaar van politie zijn en die onder zijn beheer vallen, autoriseren voor de verwerking van politiegegevens ter uitvoering van de onderdelen van de politietaak waarmee zij zijn belast.
5 t/m 7 […]
Artikel 18. (verstrekking aan derden structureel)
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen personen en instanties worden aangewezen aan wie of waaraan, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens worden of kunnen worden verstrekt ter uitvoering van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven taak.
2 […].
Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten
Artikel 2. Van overeenkomstige toepassing verklaring
1 Onverminderd artikel 46, eerste lid, van de wet is het bij die wet bepaalde met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bijzondere opsporingsdiensten, met uitzondering van de artikelen:
a. en b. […].
2 […].
Artikel 6. Verstrekking politiegegevens ten behoeve van toezicht en uitvoering
1 Politiegegevens over de naleving of uitvoering van wetgeving op een bepaald beleidsterrein, die overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 13 van de wet door een ambtenaar van politie worden verwerkt ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, kunnen worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van de verantwoordelijke, voorzover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak.
2 De verstrekking van politiegegevens overeenkomstig het eerste lid vindt, voorzover die gegevens worden verwerkt overeenkomstig artikel 9 van de wet, uitsluitend plaats na instemming van de bevoegde functionaris.
3 In bijzondere gevallen kunnen politiegegevens als bedoeld in het eerste lid, die door een ambtenaar van politie worden verwerkt ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, na instemming van de officier van justitie worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van een andere verantwoordelijke, voorzover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak.