Juiste indeling van multifunctionele apparaten in de Gecombineerde Nomenclatuur
Hof Amsterdam, 5 november 2024
Samenvatting
Deze zaak gaat over de indeling van multifunctionele apparaten (vijf modellen) die met name kunnen scannen, printen en kopiëren (hierna: MFA’s) in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN).
De Inspecteur heeft volgens Rechtbank Noord-Holland terecht geconcludeerd dat de kopieerfunctie even belangrijk is als de print- en scanfunctie. Dit betekent dat geen enkele functie aan de MFA zijn wezenlijke karakter verleent zodat de Inspecteur de MFA’s met toepassing van indelingsregels 1 en 3c terecht heeft ingedeeld onder GN-post 9009 12 00 (tarief 6%).
X (belanghebbende) heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat indeling van de onderwerpelijke apparaten onder post 9009 in overeenstemming is met het Kip-arrest van het HvJ (1 december 2008, gevoegde zaken C-362/07 (Kip Europe e.a.) en C-363/07, ECLI:EU:C:2007:489) en het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2013 (11/02134, ECLI:NL:HR:2013:BZ2693). X stelt zich evenwel op het standpunt dat zowel het Kip-arrest als het arrest van de Hoge Raad onjuist is en verzoekt Hof Amsterdam daarom prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.
In hetgeen X heeft aangevoerd vindt Hof Amsterdam geen aanleiding om te veronderstellen dat het HvJ thans anders zou oordelen dan in het Kip-arrest. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad ziet het Hof evenmin aanleiding.
Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van X, gevestigd te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. N.P.J. Ooyevaar) tegen de uitspraak van 5 september 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/2171, HAA 21/3325, HAA 21/3327, HAA 21/3328 en HAA 21/3330 van de rechtbank NoordHolland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
kenmerk 23/1241
1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2004 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 515.607,64 (hierna: de utb).
1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2021 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen een deel van de met de utb geheven douanerechten (€ 03.263,24, betreffende het model [model 1] ) afgewezen.
1.1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
kenmerk 23/1242
1.2.1. Bij beschikking van 17 januari 2008 heeft de inspecteur belanghebbende bericht haar verzoek tot terugbetaling van de douanerechten die zij heeft betaald ter zake van het in het vrije verkeer brengen van het model [model 2] in periode van december 2004 tot en met december 2006, niet in behandeling te nemen.
1.2.2. Bij uitspraak op bezwaar van 18 april 2008 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen deze beslissing gegrond verklaard.
1.2.3. Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft de inspecteur het verzoek tot terugbetaling afgewezen.
1.2.4. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend en daarbij verzocht om haar bezwaarschrift aan te merken als een rechtstreeks beroep. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift bij brief van 20 mei 2021 aan de rechtbank gezonden, ter behandeling als beroepschrift.
kenmerken 23/1243, 23/1244 en 23/1245
1.3.1. Bij beschikkingen van 17 januari 2008 heeft de inspecteur belanghebbende bericht haar verzoeken tot terugbetaling van de douanerechten die zij heeft betaald ter zake van het in het vrije verkeer brengen van de modellen [model 3] , [model 4] en [model 5] in periode van 11 december 2004 tot en met december 2006, niet in behandeling te nemen.
1.3.2. Bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2008 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikkingen gegrond verklaard.
1.3.3. Bij in één geschrift bekendgemaakte beschikkingen van 26 maart 2021 heeft de inspecteur de verzoeken tot terugbetaling van belanghebbende afgewezen.
1.3.4. Belanghebbende heeft verzocht om haar bezwaarschrift aan te merken als een rechtstreeks beroep. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift bij brief van 20 mei 2021 aan de rechtbank gezonden, ter behandeling als beroepschrift.
alle kenmerken
1.4. Bij uitspraak van 5 september 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
2.2. Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, tussen partijen in geschil of de apparaten dienen te worden ingedeeld onder post 8471, zoals belanghebbende bepleit, dan wel onder post 9009, zoals de inspecteur voorstaat.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1. Partijen procederen sinds medio jaren ’90 over de indeling van apparaten als de onderwerpelijke in het Geharmoniseerd Systeem en de daarop gebaseerde Gecombineerde Nomenclatuur van de Europese Unie, zoals die luidden tot 1 januari 2007. Partijen houdt daarbij telkenmale verdeeld of de apparaten, die kunnen scannen, printen, kopiëren en faxen, tot 1 januari 2007 dienen te worden ingedeeld onder post 9009 als fotokopieerapparaat, dan wel onder post 8471 als uitvoereenheid (printer) voor automatische gegevensverwerkende machines (GS-code 8471 60). De Hoge Raad heeft zich hierover laatstelijk uitgelaten in zijn arrest van 1 maart 2013, nr. 11/02134, ECLI:NL:HR:2013:BZ2693. In dit arrest heeft de Hoge Raad het oordeel van de douanekamer van het Hof, dat apparaten als de onderwerpelijke op basis van de door het Hof van Justitie in zijn arrest van 11 december 2008, Kip Europe e.a., C-362/07 en C-363/07, ECLI:EU:C:2007:489 (hierna: Kip-arrest), gegeven aanwijzingen dienen te worden ingedeeld onder post 9009, bevestigd.
5.2. In afwachting van het voormelde arrest van de Hoge Raad heeft de inspecteur, in overleg met belanghebbende, het onder 1.1.2 genoemde bezwaar en de onder 1.2.1 en 1.3.1 genoemde verzoeken om terugbetaling, aangehouden. Na het verschijnen van het arrest heeft de inspecteur het bezwaar en de verzoeken om terugbetaling afgehandeld, met inachtneming van dat arrest.
5.3. Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende ter zitting in hoger beroep bevestigd dat indeling van de onderwerpelijke apparaten onder post 9009 in overeenstemming is met het Kip-arrest van het Hof van Justitie en het arrest van de Hoge Raad. Belanghebbende stelt zich evenwel op het standpunt dat zowel het Kip-arrest als het arrest van de Hoge Raad onjuist is en verzoekt het Hof daarom prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.4. Belanghebbende baseert haar standpunt dat het Hof van Justitie in het Kip-arrest onjuiste aanwijzingen heeft gegeven voor de indeling van apparaten als de onderwerpelijke, naar het Hof begrijpt, met name op de verslagen van een WTO-panel in de zaken WT/DS375R, WT/DS376R en WT/DS377R (Europese Gemeenschappen en hun lidstaten – Tariefbehandeling van bepaalde informatietechnologieproducten), die op 16 augustus 2010 bekend zijn gemaakt en die op 21 september 2010 door het Dispute Settlement Body van de WTO zijn aangenomen. Ook acht zij van belang dat de Europese Unie bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 620/2011 per 1 juli 2011 gevolg heeft gegeven aan genoemde verslagen van het WTO-panel en zich – naar belanghebbende stelt – dus kennelijk met de bevindingen van dit panel kan verenigen. Belanghebbende heeft in dat verband erop gewezen dat de onderwerpelijke apparaten veel taken kunnen verrichten, waaronder digitaal scannen en door automatische gegevensverwerking computerbestanden printen, maar niet foto kopiëren: dat betreft een andere techniek.
5.5. Het Hof vindt in genoemde omstandigheden en al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd geen aanleiding om te veronderstellen dat het Hof van Justitie thans anders zou oordelen dan in het Kip-arrest. Het Hof verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Justitie van 17 januari 2013, Hewlett-Packard Europe B.V., C-361/11, ECLI:EU:C:2013:18, r.o. 57 t/m 60, waaruit genoegzaam blijkt dat het Hof van Justitie in de verslagen van het WTO-panel geen aanleiding ziet om zijn oordeel ten aanzien van de tariefindeling van apparaten als de onderwerpelijke te wijzigen.
5.6. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad ziet het Hof evenmin aanleiding. In het onder 5.1 genoemde arrest van 1 maart 2013 heeft de Hoge Raad immers in rechtsoverweging 4.2.5 reeds geoordeeld over het (niet van) belang (zijn) van de verslagen van het WTO-panel.
5.7. Tot slot merkt het Hof nog op dat belanghebbende in de onderwerpelijke procedure, anders dan in eerdere procedures, zich primair op het standpunt stelt dat de apparaten zélf als automatische gegevensverwerkende machines dienen te worden ingedeeld (GS-code 8471 41, andere digitale automatische gegevensverwerkende machines, bevattende in dezelfde behuizing ten minste een centrale verwerkingseenheid en al dan niet gecombineerd, een invoer- en uitvoereenheid). De rechtbank heeft dit standpunt terecht verworpen. Aantekening 5 A op hoofdstuk 84 bepaalt immers dat voor de toepassing van post 8471 onder “automatische gegevensverwerkende machines” wordt verstaan: digitale machines, die (onder meer) vrij kunnen worden geprogrammeerd overeenkomstig de behoeften van de gebruiker. Dat de onderwerpelijke apparaten vrij kunnen worden geprogrammeerd door de gebruiker overeenkomstig zijn behoeften, is door belanghebbende wel gesteld, maar is tegenover de betwisting door de inspecteur geenszins aannemelijk gemaakt. Indeling als automatische gegevensverwerkende machines is reeds om die reden uitgesloten.
Slotsom
5.8. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.
6. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken.