Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 april 2022, nummer AWB21/1720, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,40.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. N.G.A. Voorbach, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 28 augustus 2020 om 20:30 uur is geconstateerd dat de auto van belanghebbende, een elektrisch aangedreven personenauto met het kenteken [kenteken] , geparkeerd stond aan de Pontanusstraat te Nijmegen, een aangewezen plaats voor betaald parkeren, terwijl de parkeerbelasting niet was voldaan.
2.2. Het parkeervak waarin belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd is voorzien van een wit kruis en een groene tegel met daarop afgebeeld een stekker en de letter ‘e’, om te markeren dat het een plek betreft waar elektrische voertuigen opgeladen kunnen worden. Daartoe is het parkeervak voorzien van een laadpaal aan de achterzijde van het parkeervak. Naast de laadpaal is een paal geplaatst met daaraan bevestigd het verkeersbord E4 (parkeergelegenheid) als bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV), een onderbord met de tekst “uitsluitend voor opladen elektrische voertuigen” en een onderbord met pijlen waarvan er een wijst in de richting van het onderhavige parkeervak.
2.3. Ten tijde van de constatering was de auto van belanghebbende met een laadkabel aangesloten op de laadpaal maar werd niet (meer) opgeladen.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of geparkeerd is in strijd met een wettelijk voorschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Onder verwijzing naar HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1127, overweegt het Hof als volgt.
4.2. Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt – kort gezegd – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het doen of laten staan van een voertuig op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Volgens artikel 24, eerste lid, aanhef en letter d, ten tweede, van het RVV mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven.
4.3. Het betoog van belanghebbende dat erop neerkomt dat de auto op een andere wijze is geparkeerd dan op het bord en de onderborden ter plaatse is aangegeven, omdat de auto niet (meer) werd opgeladen, slaagt niet.
4.4. De omstandigheid dat de accu van een elektrische auto die is aangesloten op een laadpaal op enig moment niet of niet meer wordt opgeladen, dwingt, anders dan waarvan belanghebbendes betoog uitgaat, niet tot de gevolgtrekking dat de auto op de desbetreffende parkeerplaats is geparkeerd met een ander doel dan het opladen van de accu van die auto. De heffingsambtenaar is in een dergelijk geval niet gehouden nader onderzoek te doen naar het doel waarmee de auto is geparkeerd.
4.5. Van parkeren in strijd met een wettelijk voorschrift is daarom geen sprake, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.