Direct naar content gaan

Samenvatting

A, een autohandelaar, kocht in 2011 van C, die zich uitgaf als W, een tweedehandsauto voor zijn bedrijf die C in een voorafgaand jaar van een derde had gekocht. W wist dat C zich voor hem uitgaf en ging daarmee akkoord. C heeft € 52.100 plus € 9.899 aan btw gefactureerd aan W voor de levering van de tweedehandsauto. W heeft op naam van A een factuur ten bedrage van € 64.705 plus € 12.294 aan btw uitgeschreven, die hij heeft doorgegeven aan C. C heeft de factuur uitgereikt aan A. A heeft in totaal € 77.000 betaald aan C. C heeft dit bedrag gehouden en in zijn boekhouding en in zijn belastingaangiften een verkoopprijs van slechts € 52.100, vermeerderd met € 9.899 aan btw vermeld. C heeft daarnaast slechts dit laatstgenoemde belastingbedrag betaald. W heeft deze transactie noch in zijn boekhouding, noch in zijn belastingaangiften gemeld en heeft er zodoende geen btw over betaald.

A heeft voor de aankoop van de tweedehandsauto € 12.294 aan voorbelasting teruggevraagd. De Duitse belastingdienst stelt echter dat A het recht op aftrek van voorbelasting moet worden ontzegd, omdat hij had moeten weten van de belastingontduiking van C.

Het Finanzgericht Nürnberg (Duitsland) twijfelt over de mate waarin A de aftrek van voorbelasting over de aankoop van de tweedehandsauto moet worden geweigerd op grond dat hij moest weten van de belastingontduiking door C.

Daarom heeft het Finanzgericht hierover aan het HvJ een aantal prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

Artikel 167 en 168 Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat: de tweede koper van een goed het recht op aftrek van de voorbelasting kan worden geweigerd wanneer hij wist of had moeten weten van de door de oorspronkelijke verkoper bij de eerste koop gepleegde btw-fraude, ook al was de eerste koper zelf ook op de hoogte van die fraude.

Artikel 167 en 168 Btw-richtlijn, gelezen in het licht van het beginsel van het verbod op fraude, moeten aldus worden uitgelegd dat: de tweede koper van een goed dat in een aan die verkoop voorafgaand stadium het voorwerp is geweest van een frauduleuze handeling die slechts betrekking heeft op een gedeelte van de aan de Staat verschuldigde btw, zijn recht op aftrek van voorbelasting in zijn geheel moet worden geweigerd, wanneer hij wist of had moeten weten dat deze verkoop verband hield met fraude.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HvJ
Datum instantie
24 november 2022
Rolnummer
C-596/21
ECLI
ECLI:EU:C:2022:921
Auteur(s)
mr. dr. A.E. Spiessens
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2022/2329
Aflevering
1 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5358
bwbr0002629,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15,celex32006l0112&artikel=167,celex32006l0112&artikel=168,celex32006l0112&artikel=178,celex32006l0112&artikel=267,celex32006l0112&artikel=167,celex32006l0112&artikel=168,celex32006l0112&artikel=178,celex32006l0112&artikel=267

Naar de bovenkant van de pagina