Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende), gevestigd te Duitsland, stelt in deze procedure – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat voor de jaren 2018 en 2019 omdat zij vergelijkbaar is met een fbi.

In casu is het regime van de afdrachtvermindering van belang.

Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de Inspecteur de teruggaafverzoeken terecht afgewezen.

De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering (HR 9 april 2021, 19/00104, ECLI:NL:HR:2021:506, NLF 2021/1113, met noot van De Haan).

Ten overvloede merkt de Rechtbank op dat zelfs als wel sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit X niet zou kunnen baten.

De stelling dat sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen slaagt voorts niet.

De Rechtbank vindt steun voor haar oordelen in het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2024 (13/00950, ECLI:NL:HR:2014:1176).

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
14 november 2024
Rolnummer
23/12051; 23/12052
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:7799
NLF-nummer
NLF 2024/2717
Aflevering
3 december 2024
bwbr0002515&artikel=11a,bwbr0002515&artikel=11a

Naar de bovenkant van de pagina