Direct naar content gaan

Samenvatting

Het HvJ heeft zich reeds herhaaldelijk gebogen over het recht van holdingmaatschappijen op aftrek van voorbelasting (C‑502/17, C‑249/17, C‑320/17, gevoegde zaken C‑108/14 en C‑109/14, C‑437/06 en C‑496/11). Niettemin levert het in de praktijk nog steeds problemen op. Dat is met name het geval wanneer een holding bepaalde kapitaaldeelnemingen louter beheert, terwijl zij aan andere door haar gehouden vennootschappen belastbare diensten levert (zogenoemde gemengde holding).

In het onderhavige geval wenste Sonaecom SGPS, S.A. (hierna: Sonaecom) aandelen in een onderneming te verwerven en aan die onderneming vervolgens belastbare diensten te leveren. Ter voorbereiding van de transactie maakte zij gebruik van adviesdiensten en diensten voor de uitgifte van bedrijfsobligaties. Sonaecom heeft de bijbehorende voorbelasting in aftrek gebracht. De Portugese belastingdienst heeft die aftrek evenwel geweigerd. De reden daarvoor was met name dat Sonaecom de investeringen niet kon uitvoeren en in plaats daarvan het daarvoor opgehaalde kapitaal in de vorm van een belastingvrije lening ter beschikking heeft gesteld aan de moeder van de groep.

De Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) heeft aan het HvJ gevraagd of de niet-toekenning van de aftrek een beperking van het recht op aftrek van de belasting is die verenigbaar is met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde Richtlijn.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

1. Artikel 4, lid 1 en 2, en artikel 17, lid 1, 2 en 5, Zesde Richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting mag aftrekken die is betaald over het betrekken van adviesdiensten voor een marktonderzoek met het oog op de verwerving van aandelen van een andere vennootschap, ook wanneer deze verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.

2. Artikel 4, lid 1 en 2, en artikel 17, lid 1, 2 en 5, Zesde Richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting die is betaald over de aan een kredietinstelling betaalde provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening voor investeringen in een bepaalde sector, niet mag aftrekken wanneer die investeringen uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden en het aldus opgehaalde kapitaal volledig ter beschikking is gesteld aan de moedermaatschappij in de vorm van een lening.

Min of meer conform Conclusie A-G Kokott (NLF 2020/1229, met noot van Gelderblom).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HvJ
Datum instantie
12 november 2020
Rolnummer
C-42/19
ECLI
ECLI:EU:C:2020:913
Auteur(s)
prof. dr. G.J. van Norden
Meijburg & Co / Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/2659
Judoregnummer
JCDI:NFB3869
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,celex32006l0112&artikel=135,celex32006l0112&artikel=135

Naar de bovenkant van de pagina