Verlies terecht gecorrigeerd; geen aftrek ten aanzien van elektrische fiets
Hof Den Bosch, 2 oktober 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) is in loondienst bij een gemeente. Daarnaast verricht hij met ingang van 1 december 2014, in de vorm van een eenmanszaak, activiteiten in de projectontwikkeling. Tot en met 2017 heeft de eenmanszaak geen omzet gemaakt.
Bij de aanslag IB/PVV 2017 van X is de aangegeven winst uit onderneming (verlies van € 13.943) gecorrigeerd naar nihil en is de aftrek specifieke zorgkosten volledig geweigerd.
X heeft tevergeefs beroep en hoger beroep ingesteld.
Hof Den Bosch oordeelt dat er geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting ten aanzien van de activiteiten van de eenmanszaak zodat geen sprake is van een bron van inkomen.
X heeft verder niet aannemelijk kunnen maken dat de elektrische fiets die is aangeschaft voor zijn partner, hoofdzakelijk (>70%) gebruikt wordt door zieke en/of invalide personen. De fiets komt daardoor niet voor aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking. Omdat niet aan de 70%-eis wordt voldaan, komt het Hof niet toe aan de vraag of de fiets aangemerkt kan worden als hulpmiddel.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 september 2022, nummer BRE21/1861 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (verder: IB/PVV) 2017 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een reactie op dit verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2]
1.6. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is in 2017 woonachtig op het adres [adres 1] in [plaats 1] . Belanghebbende is gehuwd met [partner] (hierna: de partner)
2.2. De partner van belanghebbende is chronisch ziek. Belanghebbende is mantelzorger van zijn partner. In verband met de ziekte van de partner zijn kosten gemaakt. Waaronder de aanschaf en kosten van de verzekering van een elektrische fiets en uitgaven bij de huisapotheek. Deze kosten zijn door belanghebbende als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2.3. Belanghebbende is in 2017 in loondienst bij de gemeente [gemeente] en werkt daar 36 uur per week.
2.4. Belanghebbende heeft het volgende belastbare inkomen uit werk en woning aangegeven in zijn aangifte IB/PVV 2017:
Belastbare winst uit onderneming € 13.943 -/-
Bij: loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 68.242
Bij: loon uit vroegere dienstbetrekking € 2.904
Af: aandeel in aftrek eigen woning € 2.477 -/-
Af: aftrek specifieke zorgkosten€ 5.719 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 49.007
2.5. Belanghebbende verricht met ingang van 1 december 2014, in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [bedrijf 1] , activiteiten in de projectontwikkeling. In de periode vanaf de oprichting tot en met 2017 richt belanghebbende zich op het verkrijgen van opdrachten, er wordt dan nog geen omzet gemaakt. Het resultatenverloop is als volgt:
Jaar |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
Omzet |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Kosten |
€ 526 |
€ 3.940 |
€ 7.914 |
€ 6.809 |
€ 10.994 |
Resultaat |
- € 526 |
- € 3.940 |
- € .914 |
- € 6.809 |
- € 10.994 |
Jaar |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
Omzet |
€ 5.779 |
€ 9.531 |
€ 13.395 |
€ 15.355 |
€ 5.000 |
Kosten |
- € 1.262 |
€ 4.908 |
€ 4.432 |
€ 8.925 |
€ 2.250 |
Resultaat |
€ 7.041 |
€ 4.623 |
€ 8.963 |
€ 6.430 |
€ 2.750 |
De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat het resultaat over de periode 2014 tot en met 2023 negatief is. Op 30 juni 2023 heeft belanghebbende zijn eenmanszaak gestaakt.
2.6. Uit de aangifte omzetbelasting blijkt dat belanghebbende op het omzetbelastingnummer van de eenmanszaak over de jaren vanaf 2016 de volgende omzetten aangegeven:
Jaar |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
Omzet |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 5.776 |
€ 10.571 |
€ 15.381 |
€ 7.005 |
2.7. Belanghebbende heeft een kostenspecificatie over het jaar 2017 bijgevoegd. De kosten bestaan voor een groot deel uit autokosten € 4.121,48.
2.8. Belanghebbende is sinds 28 december 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [vennootschap 1] B.V., die op haar beurt weer 100% van de aandelen in de besloten vennootschap [vennootschap 2] B.V. (hierna: [vennootschap 2] ) bezit. Belanghebbende is tevens bestuurder van [vennootschap 2] .
2.9. [vennootschap 2] is met [bedrijf 2] B.V. (verder: [bedrijf 2] ) een overeenkomst aangegaan met betrekking tot de totstandkoming van een zonnepanelenpark in [plaats 2] .
2.10. Belanghebbende is op 15 oktober 2017 met [vennootschap 2] een overeenkomst aangegaan, die op 15 maart 2018 is aangevuld. Partijen (belanghebbende als sub 1 en [vennootschap 2] als sub 2) spreken hierin het volgende af:
2.11. In de bijlage is met betrekking tot de door belanghebbende te ontvangen bedragen het volgende opgenomen:
2.12. Partijen hebben over de betaling het volgende afgesproken:
2.13. [vennootschap 2] heeft over 2014 tot en met 2019 de volgende resultaten behaald: € 170, € 182, € 4.940, € 743, -/- € 1.512 en -/- € 3.587. [vennootschap 1] B.V. heeft over 2014 tot en met 2019 de volgende resultaten behaald: -/- € 882, -/- € 2.002, € 13.950, -/- € 3.508, -/- € 4.174 en € 4.348.
2.14. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de aangegeven winst uit onderneming gecorrigeerd naar nihil en de aftrek specifieke zorgkosten is door de inspecteur volledig geweigerd.
2.15. In de bezwaarfase heeft de inspecteur een gedeelte van de zorgkosten in aftrek toegelaten. De uitgaven huisapotheek en de kosten voor de elektrische fiets zijn ook in bezwaar geweigerd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Vormen de activiteiten van de eenmanszaak van belanghebbende een bron van inkomen?
a. Als de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen, aan welke bron kunnen deze dan toegerekend worden (winst uit onderneming, looninkomsten, resultaat uit overige werkzaamheden)?
b. Als er sprake is van een bron van inkomen en de inkomsten kunnen aangemerkt worden als winst uit onderneming, voldoet belanghebbende dan aan het urencriterium?
II. Kunnen de afschrijvingskosten en de verzekeringspremie voor de elektrische fiets van de partner van belanghebbende als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht worden?
3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep en verlaging van de aanslag IB/PVV 2017 conform de door hem ingediende aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1. Niet in geschil is dat belanghebbende deelneemt aan het economisch verkeer en dat hij winst beoogt. Ook is niet in geschil is dat belanghebbende veel tijd en energie gestoken heeft in het ontplooien van zijn activiteiten en dat hij er vertrouwen in heeft dat hij deze activiteiten winstgevend kan maken. Wat partijen verdeeld is de vraag of in 2017 de winst redelijkerwijs viel te verwachten. Een bron van inkomen is aanwezig wanneer er naar objectieve maatstaven een redelijke winstverwachting is. Dit moet in beginsel beoordeeld worden naar de feiten en omstandigheden van het betreffende jaar en de daaraan voorafgaande jaren. Feiten en omstandigheden van latere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en worden bij de beoordeling daarom mede in aanmerking genomen.
4.2. Belanghebbende heeft in de jaren 2014 tot en met 2017 geen omzet behaald. Wel zijn er in de betreffende jaren kosten gemaakt. Belanghebbende heeft in 2017 een overeenkomst gesloten met [vennootschap 2] . Mocht het project ‘zonnepark aan [adres 2] ’ slagen, dan zal belanghebbende hier een vergoeding van € 12.774,65 voor ontvangen, maar deze vergoeding is onvoldoende om de tot dan toe gemaakte kosten te dekken.
4.3. De overeenkomst met [vennootschap 2] is op zichzelf onvoldoende om tot een objectieve winstverwachting te komen. De inkomsten wegen niet op tegen de tot dan toe gemaakte kosten. Gelet ook op de resultaten uit de jaren na 2017, waaruit blijkt dat pas in 2019 een positief resultaat wordt behaald, kan in 2017 niet tot een objectieve voordeelsverwachting worden geconcludeerd. Waarna de onderneming in 2023 is gestaakt. Over de hele periode bezien zijn de resultaten negatief.
4.4. Het hof is dan ook van oordeel dat de correctie van de aangegeven winst uit onderneming correct is aangebracht.
4.5. Nu voor vraag I geoordeeld is dat er geen bron van inkomen aanwezig is, behoeven de vragen Ia en Ib geen behandeling.
4.6. Belanghebbende verzoekt in zijn hoger beroepschrift om ook voor de ‘overige’ jaren de MKB-winstvrijstelling, de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek toe te kennen. Het hof kan alleen een oordeel vellen over het jaar 2017, omdat belanghebbende tegen die aanslag (hoger) beroep heeft aangetekend en alleen dat jaar ter beoordeling door het hof voorligt. Uit het verweerschrift van de inspecteur maakt het hof op dat de inspecteur bereid is tot ambtshalve toetsing van het jaar 2016 als de uitkomst van deze zaak daartoe aanleiding zou geven. De bezwaarprocedures voor de jaren 2018 en 2019 worden aangehouden zolang dit geschil over 2017 loopt.
Vraag II
4.7. Vast staat dat de partner van belanghebbende baat heeft bij het gebruik van de elektrische fiets. Deze vormt voor haar een belangrijk hulpmiddel om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Zowel de fysiotherapeut en de huisarts hebben aangegeven dat fietsen zeer goed is en een must voor de partner van belanghebbende. Dit brengt echter niet direct mee dat de fiets ook voor aftrek in aanmerking komt.
4.8. Een hulpmiddel kan op voet van artikel 6.17 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voor aftrek in aanmerking komen. Een hulpmiddel is een voorziening of apparaat dat een zieke of invalide persoon in staat stelt een normale lichaamsfunctie te vervullen, die zonder deze voorziening of dat apparaat niet mogelijk zou zijn.
4.9. Een hulpmiddel komt alleen voor aftrek in aanmerking indien het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Hoofdzakelijk wil zeggen voor 70% of meer.
4.10. Alleen als aan beide onder 4.8 en 4.9 vermelde voorwaarden is voldaan komt een hulpmiddel voor aftrek van specifieke zorgkosten in aanmerking.
4.11. De elektrische fiets die belanghebbende heeft aangeschaft heeft een voorwielmotor. De partner van belanghebbende kan alleen fietsen op een fiets met voorwielmotor omdat deze direct ondersteuning biedt bij het wegfietsen. Dit maakt dat de fiets geschikt is voor de partner van belanghebbende. De fiets wordt echter, zoals belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting heeft verklaard, in een reguliere fietsenwinkel verkocht en ook gebruikt door personen die niet ziek of invalide zijn. Belanghebbende heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de fiets die is aangeschaft hoofdzakelijk (>70%) gebruikt wordt door zieke en/of invalide personen. De fiets komt daardoor niet voor de aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking. Omdat niet aan de 70%-eis voldaan wordt, komt het hof niet toe aan de vraag of de fiets aangemerkt kan worden als hulpmiddel.
Tussenconclusie
4.12. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
-
verklaart het hoger beroep ongegrond;
-
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, E.P.A. Brakeboer en B.G. Zadelhoff, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.