Allowance behoort tot loon; geen vaste inrichting luchtvaartmaatschappij in Duitsland
Rechtbank Den Haag, 1 mei 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) woonde in 2018 in Nederland. Hij was in dienstbetrekking werkzaam als verkeersvlieger voor de in Ierland gevestigde luchtvaartmaatschappij A.
X was in de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2018 gestationeerd op een luchthaven in Italië en in de periode 1 augustus 2018 tot 31 december 2018 in Duitsland.
Op de loonstroken van X staat een allowance vermeld (in totaal € 5.993,15).
X betoogt in deze procedure tevergeefs dat de allowance niet tot het fiscale loon behoort. Zijn enkele stelling dat de allowance een kostenvergoeding betreft, is daartoe onvoldoende, waardoor niet kan worden aangenomen dat artikel 3.84 Wet IB 2001 van toepassing is.
X heeft ter zitting van Rechtbank Den Haag verklaard dat hij zich niet langer verzet tegen de door de Inspecteur vastgestelde voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot het voor zijn werkzaamheden in Italië genoten inkomen.
X maakt niet aannemelijk dat A een vaste inrichting in Duitsland heeft (Weeze en/of Keulen-Bonn). Nu X zijn werkzaamheden niet voor een vaste inrichting heeft verricht, heeft de Inspecteur met betrekking tot het voor de werkzaamheden van X in Duitsland genoten inkomen dan ook terecht geen voorkoming van dubbele belasting verleend.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen
eiser, wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. J.A.M. Kamps),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2023 de aanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft gedurende 2018 in Nederland gewoond.
2. Eiser was in 2018 verkeersvlieger voor het in Ierland gevestigde [luchtvaartmaatschappij]. Eiser is rechtstreeks in dienst bij [luchtvaartmaatschappij].
3. Eiser was in de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2018 gestationeerd op de luchthaven Cantania, in Italië. In de periode 1 augustus 2018 tot 31 december 2018 was eiser gestationeerd op de luchthaven Düsseldorf-Weeze, in Duitsland, met dien verstande dat eiser in de maanden november en december 2018 voornamelijk heeft gevlogen vanaf de luchthaven Keulen Bonn, eveneens in Duitsland.
4. Op de loonstroken van eiser staat een “allowance” vermeld. Bij elkaar opgeteld bedraagt de allowance in 2018 € 5.993,15 (de allowance).
5. Verweerder heeft eiser uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van zijn aangifte IB/PVV 2018 (de aangifte). In de aanmaning is vermeld dat eiser de aangifte moet indienen vóór 8 januari 2020.
6. Eiser heeft op 15 januari 2020 de aangifte ingediend. Het in de aangifte aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 12.721 en is als volgt opgebouwd:
Buitenlandse inkomsten tegenwoordige arbeid: [luchtvaartmaatschappij] |
€ 62.407 |
Af: Toedeling aftrek eigen woning |
€ 6.195 |
Af: toedeling aftrek studiekosten |
€ 691 |
Af: Toedeling restant persoonsgebonden aftrek |
€ 42.800 |
Inkomen uit werk en woning/Verzamelinkomen |
€ 12.721 |
In de aangifte is niet verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (aftrek elders belast).
7. Verweerder heeft met dagtekening 23 april 2022 een definitieve aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld (de aanslag) naar een verzamelinkomen van € 76.565, dat als volgt is opgebouwd:
Buitenlandse inkomsten tegenwoordige arbeid: [luchtvaartmaatschappij] |
€ 126.342 |
Af: toedeling aftrek eigen woning |
€ 6.195 |
Af: toedeling aftrek studiekosten |
€ 691 |
Af: toedeling restant persoonsgebonden aftrek |
€ 42.800 |
Inkomen uit werk en woning / verzamelinkomen |
€ 76.565 |
De allowance is tot het fiscale loon gerekend. Aan eiser is een algehele premievrijstelling voor de premies volksverzekeringen verleend.
8. Gelijktijdig met de aanslag is aan eiser bij beschikking € 2.374 belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
9. Gelijktijdig met de aanslag is aan eiser op de voet van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een verzuimboete opgelegd van € 369 (de boetebeschikking).
10. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd wegens aan eiser verleende voorkoming van dubbele belasting voor een inkomen van € 59.430. De rentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikking is gehandhaafd. Het verzoek van eiser om toekenning van een kostenvergoeding is afgewezen.
Geschil
11. In geschil is of de aanslag bij uitspraak op bezwaar tot een juist bedrag is verminderd. Meer specifiek is in dat verband in geschil of de allowance tot het fiscale loon behoort en of de voorkoming van dubbele belasting tot een juist bedrag is vastgesteld. Voorts is in geschil of eiser recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Beoordeling van het geschil
Aanslag - allowance
12. Artikel 3.84, tweede lid, van de Wet IB 2001 luidt:
13. De bewijslast dat de genoten allowance niet tot het loon dient te worden gerekend, rust op eiser. Eiser dient dan ook aannemelijk te maken dat artikel 3.84 van de Wet IB 2001 op de allowance van toepassing is. Zijn enkele stelling dat de allowance een kostenvergoeding betreft, is daartoe onvoldoende, waardoor niet kan worden aangenomen dat artikel 3.84 van de Wet IB 2001 van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is de allowance dan ook terecht in aanmerking genomen als belastbaar loon en is het belastbaar inkomen uit werk en woning niet te hoog vastgesteld.
Aanslag - Italië
14. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet langer verzet tegen de door verweerder vastgestelde voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot het voor zijn werkzaamheden in Italië genoten inkomen.
Aanslag - Duitsland
15. Artikel 14 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het belastingverdrag met Duitsland) luidt:
Artikel 5 van het belastingverdrag met Duitsland definieert wat onder vaste inrichting wordt begrepen, het luidt, voor zover relevant:
16. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voor verdragstoepassing als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt of dat de werkelijke leiding van [luchtvaartmaatschappij] zich niet in Duitsland bevind. Wel is in geschil of de beloning die eiser heeft ontvangen afkomstig is van een vaste inrichting van [luchtvaartmaatschappij] in Duitsland, meer in het bijzonder in op luchthavens van Weeze (Flughafen Niederrhein) en Keulen-Bonn. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een vaste inrichting onder meer algemene informatie over de activiteiten van [luchtvaartmaatschappij] op voornoemde vliegvelden overgelegd. Verder behoren tot de stukken een arbeidscontract waaruit volgt dat eiser in principe op Airport Weese is gestationeerd en Base Information van beide vliegvelden, waaronder plattegronden, looproutes en (contact)gegevens van de Base Captain en Base Supervisor . Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij op de vliegvelden ook beschikte over een eigen postvak en er gelegenheden waren ingericht voor de bemanning van [luchtvaartmaatschappij] om voor de vlucht noodzakelijke voorbereidingen te treffen, zoals een computerzuil voor het uitprinten van het flight plan.
Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd volgt weliswaar dat dat [luchtvaartmaatschappij] op de twee genoemde vliegvelden vliegtuigen stalt en piloten in de gelegenheid stelt om daar met die toestellen te vertrekken (en er terug te keren), maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een vaste inrichting van [luchtvaartmaatschappij]. Eiser heeft met hetgeen door hem overgelegd is niet onderbouwd dat vanuit de vliegvelden – al dan niet door de Base Captain – leiding werd gegeven. Uit door eiser overgelegde brieven van 15 juni en 12 oktober 2018 valt slechts af te leiden dat hij in Weeze was gestationeerd, maar de brieven – waarvan die van 12 oktober 2018 een aanzegging tot overplaatsing inhoudt – zijn afkomstig van het hoofdkantoor in Dublin. Ook andere aanwijzingen voor het bestaan van een vaste inrichting op (één van) de luchthavens, zoals de aanwezigheid van een kantoor of werkplaats of anderszins een plek van waaruit praktische personele aangelegenheden worden geregeld, ontbreken. Nu eiser zijn werkzaamheden niet voor een vaste inrichting heeft verricht, heeft verweerder met betrekking tot het voor de werkzaamheden van eiser in Duitsland genoten inkomen dan ook terecht geen voorkoming van dubbele belasting verleend.
17. Eiser heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat verweerder ook ten aanzien van andere piloten is uitgegaan van een vaste inrichting in Weeze. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door te wijzen op het feit in een andere casus sprake was van een piloot die meer dan 183 dagen werkzaam was in Duitsland. Voor het overige heeft eiser gesteld, maar niet onderbouwd, dat sprake was van gelijke gevallen. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daardoor niet.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag bij uitspraak op bezwaar tot een juist bedrag is verminderd.
Belastingrente
19. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke
gronden aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Verzuimboete
20. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. Naar vaste jurisprudentie dient alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Eiser heeft de aangifte buiten de in de aanmaning gestelde termijn en daarmee te laat ingediend. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de boetebeschikking dan ook terecht opgelegd en is deze ook passend en geboden.
Kostenvergoeding bezwaar
21. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van zijn bezwaar uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
22. De vermindering van de aanslag is het gevolg van tijdens de bezwaarfase verstrekte informatie die verweerder ten tijde van de aanslagoplegging nog niet bekend was. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht achterwege gebleven.
Conclusie
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
de griffier is verhinderd de
Metadata
Inkomstenbelasting