Direct naar content gaan

Samenvatting

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in uitspraken van 1 augustus 2016 (12/29, ECLI:NL:RBZWB:2016:4829), 8 mei 2017 (12/29PJ, ECLI:NL:RBZWB:2017:2886, NLF 2017/1299, met noot van Korving) en 26 februari 2019 (12/29, 12/30 en 12/152 t/m 12/154, ECLI:NL:RBZWB:2019:801, NLF 2019/0668, met noot van Korving) prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld betreffende teruggaveverzoeken dividendbelasting van buitenlands beleggingsfonds X (Köln-Aktienfonds Deka; belanghebbende). Na beantwoording van de vragen door de Hoge Raad in het arrest van 23 oktober 2020 (16/03954 e.a., ECLI:NL:HR:2020:1674, NLF 2020/2372, met noot van De Haan) is niet langer in geschil dat het onthouden van een teruggaaf aan X op de grond dat X niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting ter zake van de door X uitgekeerde dividenden, een ongerechtvaardigde beperking is van het kapitaalverkeer. Het geschil tussen partijen spitst zich op dit punt toe op de kwestie van rechtsherstel. 

Ten aanzien van de vraag of X overigens vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd beleggingsfonds dat de status heeft van een fbi als bedoeld in artikel 28 Wet VpB 1969, werpt de Inspecteur X tegen dat zij niet voldoet aan (i) de dooruitdelingseis en (ii) de aandeelhouderseis.

X wenst bovenal dat de Rechtbank prejudiciële vragen stelt aan het HvJ. Volgens X is de beslissing van de Hoge Raad op diverse onderdelen in strijd met het Unierecht.

De Rechtbank overweegt dat zij de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze van rechtsherstel (X moet instemmen met het doen van een vervangende betaling) kan toetsen aan het Unierecht. Anders dan X ziet de Rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opvatting van de Hoge Raad dat in r.o. 84 van het Fidelity-arrest met ‘een belasting betalen’ is bedoeld een betaling aan Denemarken. Wel vraagt de Rechtbank zich wat betreft de grondslag voor de vervangende betaling – de wereldwinst – af of er niet zodanige twijfel is dat niet gesproken kan worden van een acte clair. De Rechtbank gaat echter niet over tot het stellen van prejudiciële vragen, omdat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de onderhavige jaren voldeed aan de aandeelhouderseisen die aan een fbi worden gesteld. De Rechtbank komt tot het oordeel dat X geen recht heeft op de gevraagde teruggaven dividendbelasting.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2002-2008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
21 januari 2021
Rolnummer
12/29; 12/30; 12/152; 12/153; 12/154
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:264
Auteur(s)
mr. A.M. Oudemans
vanOlde
NLF-nummer
NLF 2021/0436
Aflevering
25 februari 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4157
bwbr0002515&artikel=4a&lid=4,bwbr0002515&artikel=10&lid=4,bwbr0002515&artikel=10a&lid=4,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=63

Naar de bovenkant van de pagina