Beroep niet bestaande rechtspersoon is niet-ontvankelijk
Rechtbank Noord-Holland, 19 augustus 2024
Samenvatting
In deze zaak beoordeelt Rechtbank Noord-Holland het beroep van de gestelde gemachtigde voor X (bv; eiseres) tegen de afwijzing van verzoeken om terugbetaling van antidumpingrechten betaald voor in het vrije verkeer brengen van bedlinnen uit Pakistan.
De gemachtigde heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen de afwijzing van diverse verzoeken om terugbetaling. Eén afwijzing is gericht aan X en twee aan bedrijf Y.
De gemachtigde bestrijdt op meerdere gronden de geldigheid van Verordening 397/2004 en Verordening 695/2006.
De gemachtigde verzoekt verder om niet X maar Y als eiseres te lezen. Zij stelt dat X niet bestaat. Volgens haar is sprake van een geringe verschrijving in de uitspraak op bezwaar maar daar is de Rechtbank het niet mee eens.
Het beroep in deze zaak is ingesteld door de gemachtigde, die zich heeft gesteld voor X. Nu X geen bestaande rechtspersoon is, staat voor X geen beroep open. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen
eiseres bv, (als gemachtigde optredend: mr. M.C. van de Leur),
en
de inspecteur van de Douane, kantoor Breda
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de gestelde gemachtigde voor [eiseres B.V.] tegen de afwijzing van verzoeken om terugbetaling van antidumpingrechten betaald voor in het vrije verkeer brengen van beddenlinnen uit Pakistan.
De gemachtigde heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen de afwijzing van diverse verzoeken om terugbetaling.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
De gemachtigde heeft verzocht om van de beroepen inzake geheven antidumpingrechten op Pakistaans katoenhoudend beddenlinnen die zij voor diverse eiseressen heeft ingesteld, één voorbeeldzaak te selecteren voor behandeling. De rechtbank heeft alle beroepen inzake antidumpingrechten op Pakistaans katoenhoudend beddenlinnen gevoegd op één zitting behandeld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Ter zitting is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam 1] . Bij delen van de zitting waren aanwezig: [naam 2] (aanwezig namens de eiseres in zaak HAA 22/3523), [naam 3] (aanwezig namens de eiseres in zaken HAA 22/3541 en HAA 22/3542) en [naam 4] (aanwezig namens de eiseres in de zaak HAA 22/3521). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 5] en mr. [naam 6] .
Voor sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken gesplitst.
Feiten
1.1. Op grond van artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (Verordening 397/2004) is op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan een definitief antidumpingrecht vastgesteld van 13,1%. Deze verordening is gewijzigd met de Verordening (EG) nr. 695/2006 van de Raad van 5 mei 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 397/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (Verordening 695/2006), waarbij op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan – afhankelijk van de fabrikant – een definitief antidumpingrecht is ingesteld van 0% tot 8,5%.
1.2. In de periode van 19 januari 2005 tot en met 2 december 2008 heeft [bedrijf N.V.] in eigen naam en voor eigen rekening diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan van katoenhoudend beddenlinnen van oorsprong uit Pakistan.
1.3. Op 16 juli 2007 heeft [bedrijf 1] ten aanzien van een deel van deze aangiften een verzoek om terugbetaling ingediend. Het verzoek om terugbetaling heeft (mede) betrekking op de antidumpingrechten die [bedrijf N.V.] naar aanleiding van haar aangiften verschuldigd was. Op 15 oktober 2007 heeft [bedrijf 1] haar verzoek om terugbetaling aangevuld met diverse aangiften uit 2004, 2005 en 2006. Op 20 december 2007 heeft de gemachtigde van eiseres de behandeling van de verzoeken om terugbetaling van [bedrijf 1] overgenomen. Bij brief van 4 december 2008 heeft [bedrijf 1] de verzoeken om terugbetaling wederom aangevuld, nu met diverse aangiften uit 2008. Bij brief van 18 december 2008 heeft de gemachtigde verzocht om invoeraangiften van vóór 16 juli 2004 buiten beschouwing te laten..
1.4. Bij brief van 27 april 2009 stelt [bedrijf 1] een machtiging over te leggen van “ [bedrijf 2] ”. Achter deze brief (bijlage 9 bij het verweerschrift) is een alleen door [bedrijf 1] getekende overeenkomst/machtiging voor het optreden als direct vertegenwoordiger opgenomen. Hoewel de naam “ [bedrijf N.V.] ” onder deze overeenkomst staat, heeft deze niet getekend. Direct achter dit stuk is opgenomen een ‘power of attorney’ ‘To carry out customs formalities and activities in connnection therewith ’ van [bedrijf N.V.] aan [bedrijf 1] Dit document is handgedateerd op 30 november 2004 en alleen ondertekend door “ [bedrijf 1] BV.” In het dossier bevindt zich verder een wel ondertekende overeenkomst tussen [eiseres B.V.] , [bedrijf N.V.] en [bedrijf 1] van 23 april 2021, waarin [bedrijf 1] wordt gemachtigd om ‘ [bedrijf 2] ’ “te vertegenwoordigen in alle juridische aangelegenheden strekkende tot de terugbetaling van de genoemde antidumpingrechten overeenkomstig de machtiging in bijlage”.
1.5. Verweerder heeft de verzoeken om terugbetaling afgewezen. Eén afwijzing is gericht aan [eiseres B.V.] en twee aan [bedrijf N.V.] Vervolgens heeft verweerder het door de gemachtigde namens [eiseres B.V.] gemaakte bezwaar tegen deze drie beschikkingen ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar is gericht aan [eiseres B.V.]
Geschil en standpunten van partijen
2.1. In geschil is een aan [eiseres B.V.] gerichte beslissing op bezwaar tegen diverse verzoeken om terugbetaling. Meer in het bijzonder is in geschil de geldigheid van Verordening 397/2004 en van Verordening 695/2006.
2.2. De gemachtigde bestrijdt op meerdere gronden de geldigheid van deze verordeningen. Zij verzoekt de rechtbank hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Tevens verzoekt zij om vergoeding van rente over de betaalde antidumpingrechten, wanneer deze rechten terugbetaald moeten worden omdat de verordeningen ongeldig blijken.
De gemachtigde verzoekt verder om niet [eiseres B.V.] , maar [bedrijf N.V.] als eiseres te lezen. Zij stelt dat [eiseres B.V.] niet bestaat. Volgens haar is sprake van een geringe verschrijving in de uitspraak op bezwaar. Voor partijen is duidelijk dat het niet handelt om [eiseres B.V.] maar om [bedrijf N.V.]
2.3. Verweerder verzoekt om [bedrijf N.V.] ontvankelijk te verklaren in het beroep, omdat (mede) door de onvolkomenheid van de tenaamstelling van de besluiten op de verzoeken om terugbetaling en de uitspraak op bezwaar, het beroep niet is ingesteld op naam van [bedrijf N.V.] , maar op naam van [eiseres B.V.]
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verzoeken om terugbetaling terecht zijn afgewezen en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling door de rechtbank
Horen als deskundige
3.1. Vlak voor zitting, namelijk zeven minuten voor aanvang, heeft eiseres per e-mailbericht aan de rechtbank aangeboden om [naam 3] als deskundige te horen. Artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) regelt de procedure voor het oproepen van deskundigen. Omdat niet aan de vereisten van artikel 8:60, vierde lid, van de Awb was voldaan, heeft de rechtbank het verzoek ter zitting afgewezen.
De naam van eiseres
3.2 Het beroep is ingesteld door de gemachtigde, die zich heeft gesteld namens [eiseres B.V.] Bij het beroepschrift is een uittreksel uit het handelsregister van [eiseres B.V.] gevoegd. Bij brief van 28 februari 2024 heeft de rechtbank vragen gesteld over de in het dossier opgenomen volmachten, en op welke grond [eiseres B.V.] in beroep kan gaan tegen besluiten gerelateerd aan [bedrijf N.V.] Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat zij de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen als [eiseres B.V.] niet zou voldoen aan dit verzoek.
3.3. In haar antwoord van 13 mei 2024 geeft de gemachtigde aan dat [eiseres B.V.] niet bestaat. Zij wijst erop dat de verzoeken om terugbetaling zijn gedaan voor antidumpingrechten die door [bedrijf N.V.] zijn betaald. Zowel gemachtigde als verweerder verzoeken de rechtbank om – in plaats van [eiseres B.V.] – [bedrijf N.V.] als eiseres te lezen.
3.4. Uit het dossier blijkt dat door [bedrijf 1] verzoeken om terugbetaling zijn gedaan voor antidumpingrechten die [bedrijf N.V.] verschuldigd was. [bedrijf 1] heeft (uiteindelijk, namelijk in 2021) een ondertekende machtiging overgelegd van [bedrijf N.V.] om verzoeken om terugbetaling in te dienen. Eén van de beslissingen op de drie verzoeken om terugbetaling is gericht aan [eiseres B.V.] , de andere twee zijn gericht aan [bedrijf N.V.] Het is echter alleen [eiseres B.V.] die bezwaar heeft gemaakt tegen alle drie de beslissingen (waarbij geen machtiging is overgelegd). De uitspraak op bezwaar is gericht aan [eiseres B.V.]
3.5. De gemachtigde heeft bezwaar gemaakt namens [eiseres B.V.] en de uitspraak op bezwaar is dientengevolge ook gericht aan [eiseres B.V.] Het bij het beroepschrift gevoegde uittreksel uit het handelsregister van [eiseres B.V.] heeft voor verwarring gezorgd. De rechtbank heeft onderzoek gedaan naar de naam [eiseres B.V.] en deze naam komt in het handelsregister niet voor.
Hoewel de namen [bedrijf N.V.] en [eiseres B.V.] maar één letter verschillen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een geringe verschrijving in de naam. Een besloten vennootschap (B.V.) en een naamloze vennootschap (N.V.) zijn verschillende rechtsvormen. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor [eiseres B.V.] een andere entiteit te lezen. Een na afloop van de beroepstermijn afgelegde verklaring kan niet alsnog bewerkstelligen dat het beroep is ingesteld door of namens een ander dan degene door of namens wie het beroepschrift is ingediend.De rechtbank wijst dus af het verzoek om [bedrijf N.V.] als eiseres te lezen. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat [bedrijf N.V.] ten tijde van het indienen van de verzoeken om terugbetaling, en voordat de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek verstreken was, daartoe een volmacht had verleend aan [bedrijf 1]
Geen beroep van niet bestaande rechtspersoon
3.6. Het beroep in deze zaak is ingesteld door de gemachtigde, die zich heeft gesteld voor [eiseres B.V.] Nu [eiseres B.V.] geen bestaande rechtspersoon is, staat voor [eiseres B.V.] geen beroep open.
Conclusie en gevolgen
4.Gelet op vorenoverwogene zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De als eiseres gestelde [eiseres B.V.] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. S.J. Richters en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.