Samenvatting
De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) een utb uitgereikt voor € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten en € 19.485,84 aan compenserende rechten ter zake van ingevoerde Sunsniffer zonnepanelen (met ingebouwde I-sensor).
Tussen partijen is in geschil of de utb voor het bedrag van € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten terecht aan X is uitgereikt.
Hof Amsterdam oordeelt dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door X overgelegde documenten geen duidelijkheid verschaffen over de oorsprong van de zonnecellen die in de onderhavige zonnepanelen zijn verwerkt. Nu de zonnepanelen in China zijn geassembleerd en niet aannemelijk is gemaakt dat daarbij gebruik is gemaakt van zonnecellen van niet-Chinese oorsprong gaat het Hof voor de verdere beoordeling van het geschil uit van de Chinese oorsprong van de zonnepanelen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de zonnepanelen vanuit China via Taiwan naar plaats A zijn vervoerd en dat de zonnepanelen in Taiwan zijn aangegeven als van oorsprong uit China.
Het Hof oordeelt dat zonnepanelen niet voldoen aan de criteria die het HvJ in het Steinel-arrest (18 april 2013, C-595/11, ECLI:EU:C:2013:251) heeft geformuleerd om te kunnen worden aangemerkt als nieuwe productsoort waarop het antidumpingrecht geen betrekking heeft. De zonnepanelen moeten worden aangemerkt als zonnepanelen waarop bij invoer in de Europese Unie het definitieve antidumpingrecht van 53,4% van Uitvoeringsverordening 1238/2013 van toepassing is.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van X, gevestigd te Z (Duitsland), belanghebbende, (gemachtigde: mr. R. Andringa) tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/85 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 6 mei 2015 een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt aan belanghebbende. Het totale bedrag aan rechten bij invoer bedraagt € 109.967,86, waarvan € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten en € 19.485,84 aan compenserende rechten.
1.2. De inspecteur heeft bij beschikking van 15 juni 2015 ambtshalve terugbetaling/ kwijtschelding verleend van het aan compenserende rechten opgelegde bedrag van € 19.485,84.
1.3. Belanghebbende heeft op 18 juni 2015 bezwaar gemaakt tegen de utb. Bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2018 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 13 april 2021 ongegrond verklaard.
1.5. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft met dagtekening 5 april 2022 een nader stuk ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
Date of export declaration |
Customs regime |
quantity |
Weight (KGM) |
Container number |
Date of import declaration |
Customs regime |
quantity |
Weight (KMG) |
Container numbers |
20131001 |
F5 |
728 |
14840 |
MRKU0653781 |
20130927 |
F1 |
728 |
14840 |
WGSU8401663 |
20131014 |
F5 |
728 |
14840 |
DFSU4322009 |
20131011 |
F1 |
728 |
148400 |
MAGU5263010 |
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3. Tot de stukken van het geding behoren:
- een factuur van [E] Co., Ltd (Taiwan) aan [F] Co., Ltd (China) van 6 maart 2013 voor 31.000 zonnecellen;
- een certificaat van oorsprong uit Taiwan van maart 2013 voor 31.000 zonnecellen die door [E] Co., Ltd (Taiwan) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China)
- een factuur van Microsol International (VAE) aan [F] Co., Ltd (China) van 3 september 2012 voor 31.000 zonnecellen;
- een certificaat van oorsprong uit de VAE van 6 september 2012 voor 31.000 zonnecellen die door Microsol International (VAE) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China); en
- een certificaat van oorsprong uit Zuid-Korea van 17 september 2013 voor 4.000 zonnecellen die door [G] (Zuid-Korea) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China).
2.4. Tot de stukken van het geding behoort de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede kamer van 30 november 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 31 934, nr. 38), waarin onder meer het volgende is vermeld:
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Tussen partijen is in geschil of de utb voor het bedrag van € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de onderhavige zonnepanelen zijn vervaardigd (geassembleerd) in China en dat zij via de hiervoor onder 2.1 beschreven route via Taiwan naar [plaats A] zijn vervoerd. In hoger beroep is wel in geschil of de zonnepanelen van oorsprong zijn uit China dan wel vervoerd zijn vanuit China in de zin van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1357/2013. Verder is in geschil of de onderhavige zonnepanelen van de soort zijn waarop het antidumpingrecht van toepassing is, of dat zij moeten worden aangemerkt als nieuwe productsoort.
5.2. Belanghebbende stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat de zonnepanelen in China zijn geassembleerd uit zonnecellen die hoofdzakelijk van oorsprong zijn uit Taiwan, de Verenigde Arabische Emiraten (de VAE) en Zuid-Korea, zodat de zonnepanelen op grond van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1357/2013 de niet-preferentiële oorsprong Taiwan (aangifte van 4 november 2013) respectievelijk VAE (aangifte van 4 december 2013) hebben. Dit betekent eveneens dat de zonnepanelen, ondanks hun assemblage in China, niet zijn verzonden uit China, maar uit Taiwan respectievelijk de VAE. Voor dit laatstgenoemde standpunt sluit belanghebbende zich aan bij het standpunt van de Europese Commissie, zoals weergegeven in de hiervoor onder 2.4 opgenomen brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de onderhavige zonnepanelen door de ingebouwde [I] -sensoren een nieuwe productsoort zijn in de zin van het arrest Steinel Vertrieb GmbH (Hof van Justitie 18 april 2013, nr. C-595/11, ECLI:EU:C:2013:251), dat wil zeggen een productsoort die ten tijde van het antidumpingonderzoek nog niet in China werd geproduceerd.
5.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen enkele link bestaat tussen de door belanghebbende ingebrachte documenten betreffende de aankoop van zonnecellen door [F] Co. Ltd. (zie 2.3) en de in de onderhavige zonnepanelen verwerkte zonnecellen, zodat belanghebbende met deze documenten niet een andere oorsprong dan de oorsprong China aantoont.
Verder stelt de inspecteur zich op het standpunt dat al ruim vóór de instelling van het voorlopige antidumpingrecht zonnepanelen met een [I] -sensor werden geproduceerd in China en ingevoerd in de EU, en dat de aanwezigheid van de [I] -sensoren geen wijziging aanbrengt in de werking van de zonnepanelen als zodanig, maar alleen de werking ervan controleerbaar maakt.
5.4. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door belanghebbende overgelegde documenten betreffende de aankoop van zonnecellen door [F] Co. Ltd. geen duidelijkheid verschaffen over de oorsprong van de zonnecellen die in de onderhavige zonnepanelen zijn verwerkt. De documenten bevatten geen enkele verwijzing naar of overeenkomst met de onderhavige zonnepanelen.
Nu de zonnepanelen in China zijn geassembleerd en niet aannemelijk is gemaakt dat daarbij gebruik is gemaakt van zonnecellen van niet-Chinese oorsprong zal het Hof voor de verdere beoordeling van het geschil dan ook uitgaan van de Chinese oorsprong van de zonnepanelen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de zonnepanelen vanuit China via Taiwan naar [plaats A] zijn vervoerd en dat, zoals blijkt uit de gegevens in het OLAF-rapport die zijn weergegeven in overweging 3 van de uitspraak van de rechtbank, de zonnepanelen in Taiwan zijn aangegeven als van oorsprong uit China.
5.5. Bij deze stand van het geding dient te worden beoordeeld of de door belanghebbende ingevoerde zonnepanelen (met daarin een [I] -sensor) vallen onder de werking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013. Daarbij is van belang dat enkel de producten ten aanzien waarvan een antidumpingonderzoek is uitgevoerd aan antidumpingmaatregelen kunnen worden onderworpen. Zoals volgt uit r.o. 44 van het Steinel-arrest moet voor de vraag of een product van een nieuwe productsoort is waarop een antidumpingverordening geen betrekking heeft, met name worden nagegaan of zij (1) dezelfde technische en fysieke kenmerken, (2) dezelfde gebruiksdoeleinden en (3) dezelfde verhouding tussen prijs en kwaliteit hebben als de onderzochte producten. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge verwisselbaarheid en de concurrentie tussen die producten. Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, brengt de aanwezigheid van de [I] -sensor geen wijziging aan in de werking van de zonnepanelen als zodanig, maar maakt de sensor het (slechts) mogelijk de werkzaamheid van de individuele zonnepanelen zichtbaar te maken.
5.6. De door belanghebbende gestelde verlenging van de economische levensduur van de zonnepanelen vloeit niet voort uit een andere werking van de panelen zelf, maar uit de omstandigheid dat het [I] -systeem inzichtelijk maakt wat het prestatieniveau van elk individueel zonnepaneel is. Door dit systeem kan nauwkeuriger en goedkoper dan bij zonnepanelen zonder [I] -sensor worden vastgesteld hoe de desbetreffende zonnepanelen presteren. Aldus kan worden ingeschat wat de verwachte resterende levensduur van de panelen is en kan (onnodige) vervanging van nog goedwerkende panelen worden voorkomen.
5.7. Verder geeft de prijs van de onderhavige zonnepanelen geen aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een andere prijs / kwaliteitverhouding dan bij andere zonnepanelen. Belanghebbende heeft gesteld dat de gemiddelde invoerprijs van [I] -panelen (€ 0,61/W) in 2013 hoger was dan de gemiddelde invoerprijs van gewone zonnepanelen (€ 0,54/W) en dat de invoerprijs van [I] -panelen in 2013 minimaal € 0,55/W bedroeg (in gevallen van uitverkoop van resthoeveelheden met verouderde technologie). Dit laat onverlet dat de factuurprijs van de onderhavige zonnepanelen, die in de aangiften voor het vrije verkeer ook is opgenomen als de douanewaarde van de goederen, € 0,475/W bedroeg. Nu de douanewaarde niet in geschil is, kan belanghebbende niet worden gevolgd in haar betoog dat de invoerprijs van haar [I] -panelen hoger is dan die van gewone zonnepanelen.
5.8. Voor wat betreft de onderlinge verwisselbaarheid van zonnepanelen mét en zonder [I] -sensoren, heeft belanghebbende gesteld dat de zonnepanelen niet onderling verwisselbaar zijn, omdat gewone zonnepanelen de extra functie van het [I] -systeem missen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven, dat het geen nut zou hebben om een zonnepaneel met [I] -sensor te vervangen door een zonnepaneel zonder [I] -sensor, omdat het [I] -systeem waarop een groep zonnepanelen is aangesloten dan niet alle individuele zonnepanelen binnen die groep kan monitoren. Gesteld noch gebleken is evenwel dat verwisselbaarheid andersom ook niet mogelijk of zinvol is: een zonnepaneel zonder [I] -sensor functioneert op dezelfde wijze als een zonnepaneel met een [I] -sensor.
5.9. Uit het voorgaande volgt, dat de onderhavige zonnepanelen niet voldoen aan de criteria die het Hof van Justitie in het Steinel-arrest heeft geformuleerd om te kunnen worden aangemerkt als nieuwe productsoort waarop het antidumpingrecht geen betrekking heeft. Andere criteria aan de hand waarvan de onderhavige zonnepanelen zouden moeten worden aangemerkt als nieuwe productsoort zijn gesteld noch gebleken.
5.10. Bij deze stand van het geding behoeft de vraag of al gedurende het onderzoekstijdvak (van juli 2011 tot en met juni 2012) in China geproduceerde zonnepanelen met ingebouwde [I] -sensoren in de Europese Unie werden ingevoerd geen beantwoording meer.
5.11. Gelet op het vorenoverwogene moeten de onderhavige zonnepanelen worden aangemerkt als zonnepanelen waarop bij invoer in de Europese Unie het definitieve antidumpingrecht van 53,4% van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van toepassing is.
Slotsom
5.12. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.