Samenvatting
In deze zaak zijn partijen ter zitting van Hof Den Haag overeengekomen dat de WOZ-waarde van een crèche/peuterspeelzaal naar de waardepeildatum 1 januari 2020 moet worden vastgesteld op € 520.000 en dat de aanslag dienovereenkomstig wordt verminderd.
In geschil is nog of recht bestaat op een immateriële schadevergoeding.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 (23/03227, ECLI:NL:HR:2024:775, NLF 2024/1355, met noot van Hendriks, r.o. 3.1 tot en met 3.2.3) vormt cessie van de vordering van immateriële schade in de machtiging op zichzelf beschouwd geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat X (bv; belanghebbende) niet voor de lange duur van de procedure hoeft te worden gecompenseerd. Volgens het Hof is er geen reden om X geen schadevergoeding wegens de onredelijk lange duur van de procedure toe te kennen.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in de onderhavige zaak afgerond twee maanden, hetgeen betekent dat X recht heeft op een schadevergoeding van € 500. De overschrijding wordt geheel toegerekend aan de bezwaarfase zodat de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
In hoger beroep is de redelijke termijn niet (verder) overschreden.
BRON
Uitspraak van 30 juli 2024 in het geding tussen
X bv te Z belanghebbende, (gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland , de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …)
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 juni 2023, nummer SGR22/474.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), op de waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 551.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen gebruiker (de aanslag).
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Er is een griffierecht geheven van € 548. De Heffingsambtenaar heeft op 7 november 2023 een verweerschrift ingediend dat door het Hof omdat het buiten de termijn voor verweer is ingediend, is aangemerkt als nader stuk.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 17 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak. De onroerende zaak is in gebruik als crèche/peuterspeelzaal en is gebouwd in 1931 en heeft een oppervlakte van 799 m2. Het perceel heeft een oppervlakte van 2.258 m2.
Bezwaar- en beroepsfase
2.2. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift ontvangen op 5 mei 2021. De Heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 7 december 2021.
2.3. De Rechtbank heeft het beroep ontvangen op 20 januari 2022.
2.4. De gemachtigde heeft tijdens de zitting van de Rechtbank van 16 mei 2023 het verzoek gedaan tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.5. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 6 juni 2023.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep
4.1. In hoger beroep is uiteindelijk nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens lange duur van de procedure in bezwaar. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2. Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op € 520.000.
4.3. Belanghebbende concludeert bovendien tot het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak in bezwaar, tot een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepsfase en tot vergoeding van het griffierecht in de beroeps- en hogerberoepsfase. Ook verzoekt belanghebbende tot veroordeling in de vergoeding van wettelijke rente over de bedragen, indien deze niet binnen vier weken na de uitspraak worden uitbetaald.
4,4, De Heffingsambtenaar concludeert verder tot het afwijzen van het verzoek om vergoeding van immateriële schade en tot toekenning van een proceskostenvergoeding, naar het Hof begrijpt, voor de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepsfase.
Beoordeling van het hoger beroep
Gecorrigeerde vervangingswaarde
5.1. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de WOZ-waarde van de crèche/peuterspeelzaal voor het kalenderjaar 2021 naar de waardepeildatum 1 januari 2020 moet worden vastgesteld op € 520.000 en dat de aanslag dienovereenkomstig wordt verminderd.
5.2. Het Hof sluit zich aan bij deze gezamenlijke standpunten van partijen en zal dienovereenkomstig beslissen.
Vergoeding van immateriële schade
5.3. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, r.o. 3.1 tot en met 3.2.3., vormt cessie van de vordering van immateriële schade in de machtiging op zichzelf beschouwd geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat belanghebbende niet voor de lange duur van de procedure hoeft te worden gecompenseerd.
5.4. Nu uit het dossier in deze zaak geen aanwijzingen volgen dat zich feiten hebben voorgedaan die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat belanghebbende geen spanning en frustratie heeft ervaren in verband met de onredelijk lange duur van de procedure, dan wel dat belanghebbende niet voor spanning en frustratie hoeft te worden gecompenseerd is er geen reden om belanghebbende geen schadevergoeding wegens de onredelijk lange duur van de procedure toe te kennen.
5.5. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140 en HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853). De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in de onderhavige zaak naar boven afgerond twee maanden, hetgeen betekent dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500. Genoemde jurisprudentie biedt geen ruimte voor het standpunt van de Heffingsambtenaar dat een vergoeding van immateriële schade achterwege kan blijven gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn geheel dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase, zal de Heffingsambtenaar worden veroordeeld tot betaling van genoemd bedrag van € 500.
5.6. In hoger beroep is de redelijke termijn niet (verder) overschreden.
Slotsom
5.7. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op
- € 1.248 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt bezwaarschrift, 1 punt hoorzitting à € 624 x 1 (gewicht van de zaak)).
- € 3.500 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (1 punt beroepschrift, 1 punt verschijnen ter zitting Rechtbank, 1 punt hoger beroepschrift en 1 punt verschijnen ter zitting Hof à € 875 x 1 (gewicht van de zaak)) en
6.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 365, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 548 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- wijzigt de WOZ-beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op € 520.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepsfase aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.748, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade wegens lange duur van de bezwaarfase, vastgesteld op € 500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan;;
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 913 aan griffierecht te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, W.M.G. Visser en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 30 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Formeel belastingrecht