Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft op 28 september 2018 via de daartoe ingestelde speciale internetsite een teruggaafverzoek ingediend. Zij heeft daarbij verzocht om teruggaaf van € 443,93 aan Belgische omzetbelasting, met bijvoeging van tien facturen. De Inspecteur heeft het teruggaafverzoek niet doorgestuurd aan de Belgische belastingautoriteiten op grond van artikel 33f, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968 (achterwege blijven van doorzendverzoek) en X daarvan bij beschikking van 10 oktober 2018 in kennis gesteld.

De Inspecteur heeft ter zitting van Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaard in het kader van deze procedure voor het jaar 2017 het ondernemerschap voor de omzetbelasting van X niet te bestrijden en toegezegd het teruggaafverzoek alsnog door te sturen aan de Belgische belastingautoriteiten.

De Rechtbank heeft ten eerste geoordeeld dat X de Inspecteur prematuur in gebreke heeft gesteld en daarom geen recht heeft op een dwangsom.

Ten tweede heeft de Rechtbank het verzoek om een (materiële) schadevergoeding afgewezen omdat X de omvang van de door haar naar eigen zeggen geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten derde heeft de Rechtbank X wel een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ten vierde zag de Rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, maar werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Tegen dit oordeel heeft X hoger beroep ingesteld, maar Hof Den Bosch bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
1 juni 2022
Rolnummer
21/00592
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2259
NLF-nummer
NLF 2022/1459
Aflevering
28 juli 2022
bwbr0002629&artikel=33,bwbr0002629&artikel=33,bwbr0002629&artikel=33f,bwbr0002629&artikel=33f

Naar de bovenkant van de pagina