Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De woning van X (belanghebbende) is per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 1.630.000.

X heeft beroep (ongegrond) en hoger beroep ingesteld en bepleit een waarde van € 1.400.000.

Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de Heffingsambtenaar artikel 7:4 Awb en artikel 40 Wet WOZ heeft geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen te verstrekken dan wel ter inzage te geven. Volgens Hof Den Haag heeft de Heffingsambtenaar echter aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 7:4, lid 2 en 3, Awb voldaan. De Heffingsambtenaar heeft de gemachtigde in een e-mail gemeld dat hij een afspraak kan maken om de zaakstukken in te zien. Voorts heeft hij gemeld dat de stukken ook tijdens of voorafgaand aan de hoorzitting kunnen worden ingezien. Artikel 40 Wet WOZ noch artikel 7:4, lid 4, Awb verplicht de Heffingsambtenaar tot toezending van die stukken.

De Heffingsambtenaar heeft volgens het Hof voldaan aan de bewijslast dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de woning sinds mei 2017 te koop wordt aangeboden voor een ‘bieden vanaf’-prijs van € 1.750.000. De stelling van X dat in 2017 een bod op de woning is uitgebracht van € 1.300.000 slaagt niet. Indien al sprake was van een bod, heeft X het bod niet geaccepteerd omdat hij het te laag vond, zodat het geen licht kan werpen op de waarde van de woning op de waardepeildatum.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
4 mei 2021
Rolnummer
20/00713
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:882
NLF-nummer
NLF 2021/1138
Aflevering
3 juni 2021
bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0007119&artikel=40,bwbr0007119&artikel=40

Naar de bovenkant van de pagina