Direct naar content gaan

Samenvatting

Het bezwaar van X (belanghebbende) inzake de box 3-heffing over het jaar 2018 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.233) is niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Het verzoek is afgewezen. Dat is ten onrechte, aldus X.

Het geschil in hoger beroep ziet op de kwalificatie van de rendementsgrondslag. X stelt dat hij ten onrechte tegoeden op een beleggingsrekening heeft aangegeven als beleggingen omdat de tegoeden nog niet waren belegd. Het betreft daarom spaartegoeden.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.2, lid 1, Wet IB 2001 wordt het voordeel uit sparen en beleggen fictief bepaald aan de hand van een indeling in rendementsklassen I en II. Dat leidt, zoals de Inspecteur met juistheid heeft gesteld, tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.233, zodat de aanslag niet verminderd wordt.

Het beroep van X op het Kerst-arrest kan niet leiden tot een ambtshalve vermindering van de aanslag omdat deze onherroepelijk vast is komen te staan op 26 september 2019 en het Kerst-arrest op 24 december 2021 is gewezen (vgl. HR 20 mei 2022, 21/04407, ECLI:NL:HR:2022:720, NLF 2022/1095, met noot van Perdaems).

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan voorts niet worden gezegd dat voor X sprake is van een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 EP.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
20 augustus 2024
Rolnummer
22/1780
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5333
NLF-nummer
NLF 2024/1975
Aflevering
3 september 2024
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina