Gebruik weg tijdens schorsing kenteken camper; halvering verzuimboete
Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 juli 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) is vanaf 28 mei 2021 houder van een kampeerauto. De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst vanaf 21 september 2021. Op 19 oktober 2021 is gedurende de schorsingsperiode geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg. Aan X is daarop over de periode van 21 september 2021 tot en met 3 januari 2022 een naheffingsaanslag MRB opgelegd ten bedrage van € 331. Daarbij is op basis van het toen geldende beleid een verzuimboete van 100% opgelegd. In hoger beroep is de boetebeschikking in geschil.
Ingevolge paragraaf 34 BBBB bedraagt de verzuimboete thans maximaal 50% van het bedrag aan belasting dat niet is betaald, met een minimum van € 50. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre gegrond is en dat de verzuimboete op 50% van de nageheven belasting wordt vastgesteld. Hof Arnhem-Leeuwarden acht een verzuimboete van € 165 passend en geboden.
Het Hof oordeelt verder dat X terecht MRB heeft voldaan voor de periode van 4 januari 2022 tot en met 1 maart 2022. Dat X, gelet op een vooraankondiging en vermelding op de website van de RDW, niet had begrepen dat hij het kenteken opnieuw moest schorsen om in aanmerking te komen voor de schorsingsregeling van de Wet MRB, komt voor zijn rekening en risico.
BRON
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2023, nummer AWB22/4959, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over de periode van 21 september 2021 tot en met 3 januari 2022 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd ten bedrage van € 331. Daarbij is een verzuimboete van € 331 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft daarnaast motorrijtuigenbelasting voldaan voor de periode van 4 januari 2022 tot en met 4 april 2022.
1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft uitsluitend beslist op het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag en de verzuimboete en dat ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .
1.7. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende op 1 juli 2024 een nader stuk ingediend. Het Hof ziet hierin geen aanleiding het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen. Naar het oordeel van het Hof is het onderzoek volledig geweest. Het Hof slaat dan ook geen acht op de inhoud van dit stuk.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is vanaf 28 mei 2021 houder van een motorrijtuig, ingericht als kampeerauto, van het merk Rimor, met kenteken [kenteken] . De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst vanaf 21 september 2021.
2.2. Op 19 oktober 2021 om 16:27 uur, dus gedurende de schorsingsperiode, is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg.
2.3. Naar aanleiding van de controle heeft de Inspecteur op 13 januari 2022 een brief gestuurd “Vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking” met onder het kopje “Let op!” informatie over de heffing van de motorrijtuigenbelasting en beëindiging van de schorsing van het kenteken.
2.4. Met dagtekening 28 februari 2022 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.
2.5. Op 2 maart 2022 heeft belanghebbende een rekening (met nummer [nummer1] ) motorrijtuigenbelasting van € 281 ontvangen met dagtekening 3 maart 2022 voor de periode van 4 januari 2022 tot en met 4 april 2022.
2.6. Naar aanleiding van deze brief heeft belanghebbende op 2 maart 2022 het kenteken van het motorrijtuig opnieuw geschorst.
2.7. Vervolgens heeft belanghebbende de rekening op 14 maart 2022 voldaan.
2.8. Op 22 maart 2022 heeft de Inspecteur de rekening aangepast naar een bedrag van € 181 voor een periode van 4 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 en is aan belanghebbende € 100 terugbetaald.
2.9. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de voldoening van motorrijtuigenbelasting naar aanleiding van de rekening met nummer [nummer1] . De Inspecteur heeft dit bezwaar op 30 maart 2022 ontvangen.
3. Geschil
In geschil is of de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd en of belanghebbende terecht motorrijtuigenbelasting heeft voldaan voor de periode van 4 januari 2022 tot en met 1 maart 2022.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1. Het Hof is gehouden binnen de eigen instantie ambtshalve te onderzoeken of het ingediende hoger beroep ontvankelijk is (vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153).
4.2. Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in verbinding met artikel 8:108, derde lid, van de Awb, vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.3. Blijkens de bestreden uitspraak van de Rechtbank is deze gedagtekend 26 juni 2023 en op die dag verzonden aan partijen. De termijn voor het instellen van hoger beroep loopt derhalve tot en met 7 augustus 2023. Belanghebbende heeft op 1 augustus 2023 een e-mail verzonden naar de Rechtbank Gelderland met daarin onder meer het volgende:
4.4. Het Hof is van oordeel dat de e-mail van 1 augustus 2023 niet anders kan worden opgevat dan dat belanghebbende daarmee aan de Rechtbank liet blijken dat hij het niet eens was met de uitspraak en dat hij niet van plan was in die uitspraak te berusten (vgl. HR 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ5114). De e-mail van 1 augustus 2023 kan dus gezien worden als het hogerberoepschrift. Het hogerberoepschrift is dus tijdig door belanghebbende ingediend en in zoverre had de Rechtbank het op de voet van artikel 6:15 van de Awb moeten doorzenden.
De voldoening van motorrijtuigenbelasting periode 4 januari 2022 tot en met 1 maart 2022
4.5. Uit de vermelding van het nummer van de rekening motorrijtuigenbelasting in het bezwaar, beroep en hoger beroep en de inhoud van de gronden volgt dat belanghebbende ook tegen de voldoening van motorrijtuigenbelasting van € 281 voor de periode van 4 januari 2022 tot en met 4 april 2022 is opgekomen. Uit de uitspraak op bezwaar volgt dat de Inspecteur het bezwaar ook als zodanig heeft opgevat en inhoudelijk heeft beoordeeld. De Rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de voldoening van motorrijtuigenbelasting naar aanleiding van de rekening geen onderdeel van het geschil uitmaakt. De Rechtbank had ook over het beroep tegen de rekening een beslissing moeten nemen. Nu de Rechtbank dit heeft nagelaten is in zoverre het hoger beroep gegrond.
4.6. Nu partijen ter zitting van het Hof te kennen hebben gegeven dat de zaak niet teruggewezen hoeft te worden naar de Rechtbank en het Hof hebben verzocht zelf in de zaak te voorzien, gaat het Hof ingevolge artikel 8:116 Awb niet over tot terugwijzing en zal het Hof de zaak zelf afdoen, omdat niet is gebleken dat belanghebbende daardoor in zijn belangen is geschaad.
4.7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij door het handelen van de Inspecteur niet de mogelijkheid heeft gehad het motorrijtuig sneller opnieuw te schorsen. Belanghebbende is van mening dat de heffing over de periode van 4 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 voorkomen had kunnen worden indien hij na het begaan van de overtreding op 19 oktober 2021 door de Inspecteur was geïnformeerd over het feit dat het kenteken van het motorrijtuig bij de Belastingdienst niet langer als geschorst was geregistreerd. Nu kreeg belanghebbende pas bericht van de Inspecteur op 13 januari 2022 toen het tijdvak van 4 januari 2022 tot en met 4 april 2022 al was aangevangen. Bovendien was het voor belanghebbende op grond van de tekst van de vooraankondiging van 13 januari 2022 niet duidelijk dat hij actie moest ondernemen om het motorrijtuig opnieuw te schorsen, omdat hij bij controle van het register van de RDW had gezien dat het motorrijtuig nog als geschorst stond vermeld. De systemen van de Belastingdienst en de RDW corresponderen dus niet en dat is niet aan belanghebbende te wijten, aldus belanghebbende.
4.8. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat terecht motorrijtuigenbelasting is voldaan. Uit de wet volgt immers dat de schorsing als beëindigd wordt beschouwd met ingang van de laatste dag van het tijdvak waarin het gebruik van de weg met het motorrijtuig is gemaakt. Het kan de Inspecteur daarom niet worden verweten dat vanaf 4 januari 2022 een nieuw tijdvak is aangebroken.
4.9. Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 35, lid 6, van de Wet op de motorrijtiugenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) de schorsing als beëindigd wordt beschouwd met ingang van de laatste dag van het tijdvak waarin het gebruik van de weg met het motorrijtuig is gemaakt. Dat is in dit geval 3 januari 2022. Omdat de schorsing van het kenteken voor de werking van de Wet MRB was beëindigd, heeft belanghebbende in beginsel terecht voor het volgende tijdvak motorrijtuigenbelasting voldaan.
4.10. Belanghebbende stelt in wezen dat hem niet kan worden verweten dat hij niet had begrepen dat hij het kenteken opnieuw moest schorsen om opnieuw in aanmerking te komen voor de schorsingsregeling van de Wet MRB, omdat het kenteken bij de RDW nog als geschorst stond geregistreerd. Het Hof constateert dat bij de Belastingdienst sprake is van een passieve informatiestroom, wat wil zeggen dat de Belastingdienst informatie verkrijgt van de RDW, maar dat de bij de Belastingdienst verkregen informatie over bijvoorbeeld de overtreding van de schorsingsvoorwaarden, niet automatisch ook bij de RDW gewijzigd wordt. Het Hof heeft oog voor het feit dat de informatie in de vooraankondiging van 13 januari 2022 tot verwarring kan leiden in combinatie met het feit dat het voertuig op de website van de RDW nog steeds als geschorst stond vermeld. Hier staat echter tegenover dat, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, hij zelf de keuze heeft gemaakt om ondanks deze verwarring geen nader onderzoek te doen, terwijl in de vooraankondiging duidelijk is aangegeven dat belanghebbende, als hij nog vragen heeft, kan bellen met de BelastingTelefoon Auto. Belanghebbende heeft er om hem moverende redenen voor gekozen dat niet te doen, en de gevolgen van deze keuze moeten naar het oordeel van het Hof – zeker nu het om een fiscaal begunstigende regeling gaat – in dit geval voor rekening en risico van belanghebbende blijven.
Boete
4.11. Aangezien niet in geschil is dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is sprake van een verzuim. Voor dit verzuim kan ingevolge artikel 37 van de Wet MRB, in verbinding met 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete worden opgelegd. Daarvoor kon de Inspecteur een boete opleggen van - in 2021 - 100% van de nageheven belasting, met een maximum van € 5.278.
4.12. De Inspecteur heeft overeenkomstig het toen geldende beleid een verzuimboete opgelegde van 100% van de nageheven belasting. Ingevolge paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, zoals gewijzigd bij besluit van 22 juni 2023, nr. 2023-13263, Stcrt. 2023, nr. 17366, bedraagt de verzuimboete echter thans maximaal 50 percent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald, met een minimum van € 50. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre gegrond is en dat de verzuimboete op 50% van de nageheven belasting wordt vastgesteld.
4.13. Vervolgens zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de verzuimboete dient te worden verminderd. Een verzuimboete van € 165 acht het Hof daarom passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Slotsom
4.14. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1. Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank en het Hof, begroot op € 43 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond wat betreft de verzuimboete en voor het overige ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur omtrent de boete,
- vermindert de boete tot een bedrag van € 165,50,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 43,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 50 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.