Direct naar content gaan

Samenvatting

De fiscale eenheid voor de omzetbelasting X (belanghebbende) heeft voor de jaren 2014 en 2015 aangiften vpb gedaan waaruit bleek dat een tot de fiscale eenheid behorende bv in die jaren een omzetbelastingschuld had. Na een boekenonderzoek is de Inspecteur op basis van het opgemaakte controlerapport overgegaan tot oplegging van:

  1. een naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van in totaal € 235.458;
  2. een beschikking belastingrente tot een bedrag van € 31.276;
  3. een 50%-vergrijpboete op grond van artikel 67f AWR, wegens het opzettelijk althans grofschuldig niet tijdig hebben voldaan van de verschuldigde omzetbelasting; en
  4. een 50%-vergrijpboete op grond van artikel 10a AWR, wegens het opzettelijk althans grofschuldig niet tijdig en op de juiste wijze (suppletieaangifte) hebben gedaan van de mededeling van onvolledige voldoening van omzetbelasting.

De onderhavige zaak ziet op de eerste drie beschikkingen. De 10a-boete is in geschil in de samenhangende conclusie van A-G IJzerman van 27 januari 2022 (20/04198, ECLI:NL:PHR:2022:66).

Hof Den Haag heeft met Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking juist is. Het betoog van X dat er vanaf 29 juni 2012 geen sprake meer is van een fiscale eenheid in zin van de Wet OB 1968 faalt. Het Hof is verder voorbijgegaan aan de stelling van X dat de Inspecteur met betrekking tot de boetebeschikking niet heeft voldaan aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te brengen.

A-G IJzerman is het met X eens. Het Hof is namelijk uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door aan het verzoek van X om duplicaten van de aanslag en de beschikkingen voorbij te gaan. Voorts concludeert de A-G dat het oordeel van het Hof omtrent de tijdige verzending en de ontvangst van de naheffingsaanslag met boetebeschikking onvoldoende is gemotiveerd. Uit de Hofuitspraak blijkt namelijk niet dat en hoe het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de tijdige verzending aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof heeft het opleggen van een 67f-boete terecht geacht, echter met matiging tot € 20.000, zijnde ongeveer 10%. X stelt dat de boete geheel dient te worden vernietigd, maar volgens de A-G is het Hof binnen de rechtsstrijd gebleven en is het aan de bestuursrechter om, in het licht van de door deze zelfstandig te bepalen en te wegen omstandigheden van het geval, te komen tot een boeteoplegging die passend en geboden te achten is.

De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep van X gegrond dient te worden verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2014 en 2015
Instantie
A-G
Datum instantie
27 januari 2022
Rolnummer
21/01297
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:67
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2022/0460
Aflevering
3 maart 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4860
bwbr0002320&artikel=10a,bwbr0002320&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina