Direct naar content gaan

Samenvatting

Een Nederlands pensioenfonds (hierna: stichting) wilde zijn strategisch vastgoedbeleid herzien. Onderdeel hiervan was het omzetten van de directe vastgoedportefeuille naar een indirecte vastgoedportefeuille. Om dit te bewerkstelligen is de stichting gesprekken gestart met enkele geselecteerde vastgoedpartijen, waaronder X (nv; belanghebbende), een niet-beursgenoteerd vastgoedfonds. De stichting en X hebben overeenstemming bereikt en zijn een ruiltransactie aangegaan. De stichting heeft op 28 juni 2012 een bv opgericht, waarin de stichting alle aandelen houdt. Op 9 augustus 2012 heeft de stichting door middel van een (agio)storting op aandelen, vastgoed ingebracht in de bv ter waarde van € 134.188.000, bestaande uit winkels en woningen. Eveneens op 9 augustus 2012 heeft de bv het van de stichting verkregen vastgoed afgesplitst naar X. Door X zijn tegelijkertijd aandelen met een totale waarde van € 111.027.061 toegekend aan de stichting.

In geschil is of X recht heeft op toepassing van de splitsingsvrijstelling (artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel h, Wet BRV). Dat is volgens Rechtbank Noord-Holland het geval.

Hof Amsterdam heeft het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Het Hof heeft geoordeeld dat de wijze waarop de onderhavige transactie is vormgegeven (in plaats van het rechtstreeks inbrengen door de stichting van vastgoed in ruil voor aandelen in X), als hoofddoel het ontwijken van overdrachtsbelasting heeft en dat met het op die wijze ontlopen van belastingheffing in strijd met doel en strekking van de Fusierichtlijn wordt gekomen. De Inspecteur heeft dan ook terecht het bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting ongegrond verklaard, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X met de volgende middelen cassatieberoep ingesteld.

  1. Het Hof heeft ten onrechte aannemelijk geacht dat, hoewel het einddoel van de transactie zakelijk is, de route via afsplitsing uit een bv uitsluitend werd ingegeven door fiscale motieven.
  2. Het Hof heeft ten onrechte als hoofddoel ontwijking van overdrachtsbelasting aangewezen, nu de bevinding dat een afsplitsing als hoofddoel vermijding van overdrachtsbelasting heeft, niet impliceert dat het aldus vermijden van overdrachtsbelasting ook in strijd is met doel en strekking van de EU-fusierichtlijn.
  3. Middel (iii) ziet een motiveringsverzuim bij het oordeel dat de gekozen weg slechts fiscaal is gemotiveerd en niet (mede) om de voorkeursrechten van de zittende aandeelhouders te vermijden.

Volgens A-G Wattel worden alle middelen tevergeefs voorgesteld. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2012
Instantie
A-G
Datum instantie
3 november 2021
Rolnummer
21/01170
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:1037
NLF-nummer
NLF 2021/2326
Aflevering
9 december 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4698
bwbr0002672&artikel=14a&lid=6,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c

Naar de bovenkant van de pagina