Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Bocero Torrico, geboren op 15 december 1953, heeft op 16 december 2016 bij het nationaal instituut voor de sociale zekerheid (INSS) een aanvraag ingediend om een vervroegd ouderdomspensioen te ontvangen. Op het moment van deze aanvraag kon hij voor Spanje een tijdvak van premiebetaling van 9.947 dagen, en voor Duitsland van 6.690 dagen aantonen. Het ouderdomspensioen waarop hij in Duitsland recht heeft, bedraagt € 507,35 terwijl het pensioen waar hij in Spanje recht op heeft als vervroegd ouderdomspensioen € 530,15 bedraagt.

Bode, geboren op 4 juni 1952, heeft op 31 mei 2015 bij het INSS een aanvraag ingediend om een vervroegd ouderdomspensioen te ontvangen. Op het moment van deze aanvraag kon hij voor Spanje een tijdvak van premiebetaling van 2.282 dagen, en voor Duitsland van 14.443 dagen aantonen. In laatstgenoemde lidstaat geniet hij een ouderdomspensioen voor een effectief bedrag van € 1.185,22. Volgens Bode bedraagt het pensioen waar hij in Spanje recht op heeft als vervroegd ouderdomspensioen € 206,60. Volgens de berekeningen van het INSS is het bedrag van deze laatste prestatie € 99,52.

De aangevraagde pensioenen werden geweigerd op grond dat hun bedrag het maandelijkse minimumpensioen op hun 65e verjaardag niet bereikt, namelijk € 784,90 in het geval van Bocero Torrico, en € 782,90 in het geval van Bode.

De Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje) heeft aan het HvJ de prejudiciële vraag gesteld of het EU-recht zich verzet tegen nationale wetgeving die voor het bepalen of een persoon in aanmerking komt voor een vervroegde ouderdomsuitkering onder andere voorschrijft dat het ontvangen uitkeringsbedrag hoger moet zijn dan de minimumouderdomsuitkering waar de betrokkene bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar aanspraak op zou maken.

Het HvJ beantwoordt deze vraag bevestigend. Artikel 5, onderdeel a, Verordening 883/2004, dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die als voorwaarde voor het recht van een werknemer op een vervroegd ouderdomspensioen stelt dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger ligt dan het minimumpensioenbedrag waar deze werknemer krachtens deze wetgeving recht op zou hebben bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, door het begrip ‘te ontvangen pensioen’ te begrijpen als het pensioen ten laste van enkel deze lidstaat, met uitsluiting van het pensioen dat deze werknemer mogelijk ontvangt uit hoofde van gelijkgestelde prestaties ten laste van een of meerdere andere lidstaten.

Conform Conclusie A-G Hogan.

Het Hof van Justitie heeft op 5 december 2019 arrest gewezen in twee gevoegde zaken inzake het aanvragen van een vervroegde pensioenregeling in Spanje, terwijl de betrokkenen ook werkzaam zijn geweest in Duitsland. Volgens de Spaanse regelgeving zouden betrokkenen niet in aanmerking komen voor de Spaanse vervroegde pensioenregeling omdat ze niet voldoen aan de voorwaarde dat het berekende Spaanse pensioen minstens het bedrag moet bedragen dat betrokkenen zouden ontvangen als zij 65 jaar worden. Het Hof van Justitie concludeert dat sprake is van strijd met het Unierecht omdat de Spaanse autoriteiten bij de berekening van het vroegpensioen alleen rekening houden met een pensioen dat ten laste van Spanje komt.

Eerstepijlerpensioen

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Pensioen
Belastingtijdvak
2015-2016
Instantie
HvJ
Datum instantie
4 december 2019
Rolnummer
C-398/18 en C-428/18
ECLI
ECLI:EU:C:2019:1050
Auteur(s)
Marjon Weerepas
Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2020/0013
Aflevering
2 januari 2020
Judoreg
NFB2957
bwbv0001506&artikel=48,bwbv0001506&artikel=48

Naar de bovenkant van de pagina