Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Kort door de bocht en in enkele woorden gezegd lijkt het in deze zaak te gaan om de vraag of X BV een prestatie tegen vergoeding verricht jegens de Staat der Nederlanden, verder kortweg: de Staat (Rechtbank Leeuwarden) of dat de Staat een prestatie verricht jegens X BV (Hof Leeuwarden). De vraag is of dat juist is en of het niet veeleer zo is dat over en weer wordt gepresteerd. X BV houdt zich bezig met de ontwikkeling van een medicijn tegen antrax (miltvuur). Zij heeft in dit verband een overeenkomst gesloten met de Staat, voor wie het met het oog op mogelijk bio-terrorisme belangrijk is dat een dergelijk medicijn beschikbaar komt. In deze overeenkomst is neergelegd dat de Staat bijdraagt in de kosten van de ontwikkeling van het medicijn, al naar gelang bepaalde fasen in het ontwikkelingsproces zijn afgerond. De Staat verkrijgt - bij registratie van het medicijn - het recht om het medicijn met voorrang boven anderen en tegen een gereduceerde prijs te kopen. In de overeenkomst is voorts bepaald dat X BV op verzoek van de Staat een zekere voorraad van het (geregistreerde) medicijn ten behoeve van de Staat zal aanhouden. In de overeenkomst is voorzien in een 'payback' van de door de Staat verstrekte bijdrage. Wanneer X BV het medicijn aan derden verkoopt, dient zij de Staat 2% van de verkoopopbrengst te betalen tot een maximum van de bijdrage(n) door de Staat in de ontwikkelingskosten van het medicijn. In het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, heeft de Staat uit hoofde van de overeenkomst ruim een miljoen euro aan X BV uitgekeerd. De vraag is of dit bedrag de vergoeding vormt voor door X BV jegens de Staat verrichte dienstverlening.
De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Staat een prestatie jegens X BV heeft verricht, en niet - omgekeerd - X BV jegens de Staat. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat de Europese rechtspraak betreffende de duiding van handelingen die uit verschillende elementen bestaan (hierna: meer-elementige prestaties) naar zijn oordeel ook geldt voor de beantwoording van de vraag hoe een overeenkomst 'waarbij twee personen over en weer prestaties jegens elkaar verrichten' gekwalificeerd moet worden.
De Hoge Raad deelt deze opvatting niet, althans voor zover dit zo wordt opgevat dat over en weer verrichte prestaties tezamen één prestatie vormen van slechts één van de (over en weer presterende) ondernemers. 's Hofs redenering dat de Staat krediet verstrekt aan X BV en dat (dus) X BV ten tijde van de verkrijging van de bijdrage geen prestatie heeft verricht, klopt volgens de Hoge Raad dan ook niet. De conclusie dat de Staat jegens X BV heeft gepresteerd laat immers onverlet dat X BV (ook) een prestatie jegens de Staat kan hebben verricht. Uit 's Hofs uitspraak blijkt niet dat het Hof dit heeft onderzocht. De Hoge Raad oordeelt al met al dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel dat de uitspraak onbegrijpelijk/onvoldoende gemotiveerd is.
De zaak is verwezen. Conform A-G Van Hilten.

Metadata

Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
12 juli 2013
Rolnummer
11/04272
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:28
bwbid=bwbr0&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina