Een ontbonden rechtspersoon kan rechtsmiddelen aanwenden; redelijke schatting; omkering bewijslast; vergrijpboete
Rechtbank Noord-Holland, 7 februari 2023
Samenvatting
Met dagtekening 21 december 2019 heeft de Inspecteur aan de op 18 augustus 2015 ontbonden X (bv; belanghebbende) voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vpb opgelegd. Tevens is aan X belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd. De Inspecteur heeft het bezwaar van X niet-ontvankelijk verklaard. Daarop heeft X beroep ingesteld bij Rechtbank Noord-Holland.
In geschil is of het beroep ontvankelijk is, en zo ja of de Inspecteur het bezwaar voor de vpb over het jaar 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag negatief wordt beantwoord dan is in geschil of de aanslag, de belastingrentebeschikking en de opgelegde vergrijpboete niet te hoog zijn vastgesteld.
Het is vaste jurisprudentie dat een ontbonden vennootschap gedaagd kan worden in een gerechtelijke procedure indien er sprake is van een vermoeden dat een bate aanwezig is (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762). In de onderhavige zaak beoordeelt de Rechtbank of een vennootschap die ontbonden is zelf een rechtsmiddel kan aanwenden. De Rechtbank is van oordeel dat aansluiting bij de hiervoor genoemde jurisprudentie in de voorliggende situatie gepast is, zodat de ontbonden X ontvankelijk is in haar beroep.
De Rechtbank oordeelt verder dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en dat X niet in haar processuele positie is geschaad. Van een schending van artikel 8:42 Awb is dan ook geen sprake.
Voorts oordeelt de Rechtbank dat zowel absoluut als relatief sprake is van een te laag bedrag aan belasting op basis van de ingediende aangiften. Dat betekent dat X de vereiste vpb-aangifte niet heeft gedaan voor het jaar 2015.
Daarom is de Rechtbank van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Ook oordeelt de Rechtbank dat de door de Inspecteur gemaakte schatting redelijk is en dat X niet is geslaagd in het tegenbewijs.
De Inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat de opgelegde vergrijpboete dient te worden vernietigd. De Rechtbank beslist dienovereenkomstig.
De Rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Nu het beroep voor wat betreft de vergrijpboete gegrond is (en het overige beroep ongegrond wordt verklaard) wordt de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een proceskostenvergoeding van € 2.511.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen
eiseres bv, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: mr. gemachtigde 1),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
1. Inleiding
Procesverloop
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 21 december 2019 aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 419.088. Na verrekening van het verlies over 2014 is een belastbaar bedrag van € 395.021 vastgesteld (de navorderingsaanslag Vpb 2015). Bij een in hetzelfde geschrift vervatte afzonderlijke beschikking is € 27.314 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 46.840 opgelegd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en heeft de navorderingsaanslag Vpb 2015 daarbij gehandhaafd. Het door eiseres hiertegen ingestelde beroep is geregistreerd onder zaaknummer HAA 21/4175.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Namens verweerder hebben deelgenomen mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .
1.5. Onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken van eiseres met nummers HAA 21/4179 tot en met HAA 21/4181, de zaak van [eiseres] B.V. met zaaknummer HAA 21/4177 en de zaken van [naam 1] , met de zaaknummers HAA 21/4182 tot en met HAA 21/4187. Hetgeen in onderhavige zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij het specifiek op onderhavige zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
2.1. Eiseres is opgericht op 19 augustus 2011. Haar bestuurder en enig aandeelhouder was [bedrijf 1] B.V. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. was [naam 1] . De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestonden volgens het uittreksel van het Handelsregister uit [werkzaamheden] . Eiseres is op 18 augustus 2015 ontbonden en per dezelfde datum uitgeschreven uit het Handelsregister.
2.2. In 2018 en 2019 heeft bij eiseres een boekenonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het controlerapport van 22 oktober 2019. In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
Geschil
2.3. In geschil is of het beroep ontvankelijk is, en zo ja of verweerder het bezwaar voor de Vpb over het jaar 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag negatief wordt beantwoord dan is in geschil of de aanslag, de belastingrentebeschikking en de opgelegde vergrijpboete niet te hoog zijn vastgesteld.
2.4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is en dat het beroep gegrond verklaard dient te worden. Ter onderbouwing hiervoor voert zij aan dat de gestelde private aansprakelijkheid de regelgeving van een ontbonden rechtspersoon verdringt. Eiseres meent dat de gestelde private aansprakelijkheid van haar voormalige bestuurder een rechtsgeldige vordering is. Volgens haar dienen voor de beoordeling hiervan alle feiten en omstandigheden betrokken te worden, ook de financiële gang van zaken. Zij voert tevens aan dat de navorderingsaanslag Vpb 2015 dient te worden verminderd naar een belastbaar bedrag van € 92.292 negatief.
2.5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk is. Hij voert hiervoor aan dat eiseres voor de indiening van het bezwaarschrift is ontbonden en is opgehouden te bestaan. Een ontbonden rechtspersoon kan geen rechtshandelingen meer verrichten en kan evenmin beroep instellen. Dat de voormalige bestuurder van eiseres bestuurdersaansprakelijkheid wordt verweten doet daar in de onderhavige procedure niets aan af. Subsidiair stelt verweerder dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden aangezien de navorderingsaanslag Vpb 2015 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
2.6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3. Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar beroep, nu dit beroep is ingediend nadat eiseres is ontbonden.
3.2. De ontbinding en vereffening van het vermogen van een vennootschap is geregeld in artikel 2:19, vierde en vijfde lid, van het Burgerlijk wetboek (BW). De vereffening van een vennootschap is afgerond op het moment dat er geen bekende baten meer aanwezig zijn (zie artikel 2:23b, negende lid, van het BW).
3.3. Blijkens artikel 2:23c van het BW kan een vennootschap herleven indien van het bestaan van een bate blijkt. Het staat de rechter vrij om in een andere procedure dan een artikel 2:23c BW-procedure te toetsen of sprake is van een vermeende bate (vgl. Hoge Raad, 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4096). Een verzoek tot heropening in de zin van artikel 2:23c van het BW is niet vereist. Het is vaste jurisprudentie dat een ontbonden vennootschap gedaagd kan worden in een gerechtelijke procedure indien er sprake is van een vermoeden dat een bate aanwezig is (Hoge Raad, 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762). In onderhavige zaak dient de rechtbank te beoordelen of een vennootschap die ontbonden is zelf een rechtsmiddel kan aanwenden. De rechtbank is van oordeel dat aansluiting bij de hiervoor genoemde jurisprudentie in de voorliggende situatie gepast is.
3.4. De rechtbank overweegt dat slechts marginaal getoetst moet worden of het bestaan van een potentiële bate aannemelijk is gemaakt (Hoge Raad, 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366, r.o. 3.3). Voor het aanwezig zijn van een potentiële bate is het voldoende dat de vennootschap pretendeert een vorderingsrecht te hebben in een rechtsgeding waarin nog geen definitieve uitspraak is gedaan (vgl. Hoge Raad, 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779 en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dat arrest). Een bate kan bestaan uit een vordering van de vennootschap uit hoofde van onbehoorlijk bestuur (vgl. Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 6 september 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7085 en Hoge Raad, 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631). De uitkomst van onderhavige procedure kan van invloed zijn op de vereffening van eiseres. De rechtbank overweegt dat eiseres en haar enig aandeelhouder bovendien belang hebben bij de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen tegen de hoogte van de in geschil zijnde beschikkingen vanwege de, ook door verweerder genoemde, persoonlijke aansprakelijkstelling van de voormalig bestuurder van eiseres. De rechtbank oordeelt daarom dat eiseres rechtsgeldige processuele handelingen kan verrichten.
3.5. Gelet op het bovenstaande is het beroep ontvankelijk.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
3.6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat zij was ontbonden voordat bezwaar is ingediend. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor onder 3.3. en 3.4. is overwogen van oordeel dat eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het beroep is in zoverre gegrond. Partijen hebben er ter zitting mee ingestemd dat de rechtbank de zaak niet terug zal wijzen naar verweerder, maar deze ter zitting zal behandelen en uitspraak doen.
Schending artikel 8:42 Awb
3.7. Eiseres beroept zich er op dat verweerder niet heeft voldaan aan artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter onderbouwing hiervan voert eiseres aan dat de auditfiles over de jaren 2014 tot en met 2016 niet door verweerder zijn overgelegd en dat zij niet weet of verweerder alle stukken heeft overgelegd. Bij nader stuk heeft eiseres de grootboekoverzichten over de jaren 2014 en 2015 overgelegd.
3.8. Verweerder betwist dat niet is voldaan aan de verplichting van artikel 8:42, lid 1, Awb. Ter onderbouwing hiervan stelt hij dat de auditfiles niet in zijn geheel van belang zijn voor de nog bestaande geschilpunten. Hierom heeft hij deze stukken niet integraal overgelegd, het gedeelte van de auditfiles dat niet is overgelegd heeft geen rol gespeeld bij de besluitvorming. De onderdelen van de auditfiles die bij de besluitvorming een rol hebben gespeeld zijn ingebracht, aldus verweerder.
3.9. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb verplicht is om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Eiseres heeft zelf de in haar optiek ontbrekende stukken vóór de zitting overgelegd. Nu eiseres de stukken zelf heeft overgelegd, is zij niet in haar procespositie geschaad, en zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken thans overgelegd.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
3.10. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
3.11. Op grond van artikel 8 van de van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) moet iedereen die daartoe is uitgenodigd duidelijk, stellig en zonder voorbehoud aangifte doen (de vereiste aangifte). Van een aangifte die niet als de vereiste aangifte kan worden aangemerkt is onder meer sprake als de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (Hoge Raad, 23 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AW8043). Indien in absolute zin slechts sprake is van een gering bedrag aan verschuldigde belasting dat door de onjuiste aangifte niet geheven zou worden, kan niet gezegd worden dat niet de vereiste aangifte is gedaan (Hoge Raad, 20 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AW7660, BNB 1987/208). Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Als de vereiste aangifte niet is gedaan moet de rechtbank het beroep met betrekking tot de desbetreffende belastingaanslag ongegrond verklaren, tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld (artikel 27e, eerste lid, van de AWR). Ofwel, de bewijslast wordt dan omgekeerd en verzwaard. Ten aanzien van posten waarvan de bewijslast primair reeds op eiser rust, treedt vervolgens alleen verzwaring van de bewijslast op.
3.12. Niet in geschil is dat eiseres in haar aangifte Vpb 2015 een belastbaar bedrag van € 5.462 heeft verantwoord. Vast staat dat eiseres per 18 augustus 2015 is ontbonden en is uitgeschreven uit het Handelsregister. Verweerder heeft aangevoerd dat tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat eiseres een bedrag van € 39.265 heeft ontvangen na 18 augustus 2015, welk bedrag betrekking heeft op facturen van vóór die datum. Dat bedrag is ten onrechte niet als opbrengst verwerkt. Daarnaast is er een factuur van 18 augustus 2015 met een factuurbedrag van € 23.974 voor werkzaamheden in de periode van vóór die datum niet als opbrengst verwerkt. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat is gebleken dat er diverse uitgaven als kosten zijn geboekt, die of geen betrekking hadden op eiseres of waarvan de onderliggende facturen ontbreken. In totaal gaat het om € 489.678 aan opgevoerde kosten. Eiseres heeft dit niet, althans onvoldoende, betwist.
3.13. Eiseres beroept zich er op dat haar nieuwe administratie niet is meegewogen in het oordeel van verweerder. Volgens verweerder is de nieuwe administratie wel meegewogen, maar deze roept nieuwe vragen op omdat er onverklaarbare hiaten in zitten. Ter onderbouwing hiervan voert verweerder aan dat de op de facturen van [bedrijf 2] B.V. vermelde informatie (o.a. vermelding van een G-rekeningnummer dat op dat moment nog niet bestond) niet klopt en dat de betalingen niet aansluiten op de op de facturen vermelde bedragen. Eiseres heeft haar stelling niet onderbouwd, daarnaast heeft zij de gemotiveerde weerlegging door verweerder niet betwist.
3.14. Eiseres beroept zich er op dat niet zij, maar [accountant] (de voormalige accountant) verantwoordelijk is voor de gebreken in haar administratie en belastingaangifte. Als gevolg van de onzorgvuldigheid van de voormalige accountant is zij gedupeerd en zag zij zich voor een voldongen feit geplaatst. Eiseres moest hierdoor haar administratie opnieuw laten opstellen. Zij heeft de voormalige accountant aansprakelijk gesteld, maar die heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. Eiseres stelt dat de gevolgen van het handelen van de voormalige accountant niet aan haar kunnen worden toegerekend.
3.15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres administratieplichtig is en dat zij derhalve zelf verantwoordelijk is voor haar administratie. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de gevolgen van de handelswijze van haar voormalige accountant niet aan haar kunnen worden toegerekend. Eiseres is administratieplichtig, van haar mag worden verwacht dat zij controleert of hetgeen door de (door haar aangestelde) accountant is opgesteld juist is. Bovendien zijn de door de accountant gebruikte gegevens voor het opstellen van de administratie en de belastingaangifte van eiseres afkomstig. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen juridische acties heeft ondernomen na afwijzing van de aansprakelijkstelling door de voormalig accountant. De rechtbank onderkent hierin acceptatie door eiseres van haar eigen verantwoordelijkheid voor de administratie.
3.16. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat zowel absoluut als relatief sprake is van een te laag bedrag aan belasting op basis van de ingediende aangiften. Dat betekent dat eiseres de vereiste Vpb-aangifte niet heeft gedaan voor het jaar 2015. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat (a) verweerder de stellingen van eiseres gemotiveerd heeft betwist en (b) eiseres haar stellingen tegenover die gemotiveerde betwisting niet met bewijs heeft onderbouwd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Is er een redelijke schatting gemaakt?
3.17. Nu sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke − niet willekeurige − schatting door verweerder, en, zo ja, (ii) of eiseres heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
3.18. Verweerder heeft een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 419.088, zie hiervoor onder 1.1. Ter onderbouwing hiervoor voert verweerder aan dat hij in de nieuw opgezette administratie van eiseres diverse onduidelijkheden aantreft en dat de verschillende onderdelen diverse vragen oproepen. Samengevat voert verweerder het volgende aan:
Omzet
3.18.1. In de oorspronkelijke aangifte voor de periode 1 januari 2015 tot en met
18 augustus 2015 is een omzet van € 536.286 aangegeven. In de herziene winst- en verliesrekening is voor de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een omzet van € 484.078 aangegeven. Verweerder heeft de omzetcorrectie gebaseerd op de in aanvulling op de aangegeven winst 2015 van € 5.462 bij derden aangetroffen facturen van eiseres die niet in de administratie van eiseres waren verwerkt (€ 156.789).
Inhuur uitzendbureau/payrolling
3.18.2. Er is geconstateerd dat eiseres € 464.720 aan kosten heeft opgevoerd betreffende [uitzendbureau] . Tijdens de controle zijn echter geen facturen en geen betalingen aangetroffen. In de herziene winst- en verliesrekening is echter een bedrag van € 423.615 voor inhuur uitzendbureau/payrolling geboekt. Hierin is echter niet de naam van [uitzendbureau] maar van [bedrijf 2] B.V. vermeld. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde verklaringen van voormalig werknemers van [bedrijf 2] B.V. betwist, nu deze onjuistheden vertonen en inhoudelijk onjuist zijn. Zo was de heer [naam 5] volgens de historische gegevens van de Kamer van Koophandel alleen in 2016 bestuurder van [bedrijf 2] B.V., terwijl in zijn verklaring is vermeld dat hij van 2014 tot en met 2016 als directeur werkzaam is geweest.
Over de boekingen inzake [bedrijf 2] B.V. zijn diverse onduidelijkheden. Verweerder voert aan dat [bedrijf 2] B.V. op 7 december 2015 een G-rekening heeft geopend, maar dat op de facturen van [bedrijf 2] B.V. van vóór die datum echter al het G-rekeningnummer staat vermeld. Verweerder is derhalve van mening dat die facturen geantedateerd zijn. Daarnaast voert verweerder aan dat zij de stelling van eiseres dat de facturen van [bedrijf 2] B.V. contant zijn voldaan niet kan volgen. De opgemaakte kasopstelling van de privé opnamen en betalingen van de bestuurder van eiseres resulteert namelijk in een negatief bedrag van € 88.950.
Daarnaast zijn er voor € 94.950 aan kosten voor inhuur/payrolling geboekt met omschrijving “herrub. betalingen namens payroll aan inhuur”. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het mogelijk zou gaan om her-rubricering van betalingen.
Verweerder heeft op grond hiervan de in aftrek gebrachte kosten van [uitzendbureau] (€ 464.720) niet in aftrek toegelaten en de winst hiermee gecorrigeerd.
[bedrijf 3]
3.18.3. In de administratie van eiseres is een factuur van [bedrijf 3] als kosten geboekt. Dit heeft betrekking op werkzaamheden aan het bedrijfsadres van een vennootschap die dezelfde bestuurder en aandeelhouder als eiseres heeft. Verweerder heeft daarom € 24.958 aan kosten niet in aftrek toegelaten en de winst hiermee gecorrigeerd.
Overige
3.18.4. Daarnaast heeft verweerder opmerkingen gemaakt over de volgende onderdelen uit de administratie van eiseres. Eiseres heeft € 3.288 aan overtredingen en boetes en € 7.914 aan rentekosten belastingdienst in aftrek gebracht. Dit laatste bedrag zou zien op verzuimboetes voor te laat ingediende belastingaangiften. Voormelde bedragen zijn niet aftrekbaar. Van de in totaal € 13.741 aan opgevoerde reis- en verblijfkosten is € 3.641 niet aftrekbaar. In de administratie is € 6.022 aan brandstofkosten en € 17.659 aan autokosten in aanmerking genomen, terwijl er geen auto op de balans staat. Tevens worden gebruikerskosten doorbelast. Eiseres heeft geen kilometeradministratie overgelegd, maar wel een berekening. Volgens verweerder volstaat de overgelegde berekening echter niet.
3.19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de schatting van de belastbare winst 2015 te baseren op facturen van eiseres aangetroffen bij onderzoeken van derden, het niet in aftrek toelaten van de kosten van [uitzendbureau] en kosten van [bedrijf 4] die geen betrekking hebben op eiseres, het aanvaarden van een additionele aftrek van loonkosten op grond van betalingen door eiseres gedaan en het gebruikelijk loon voor de directeur grootaandeelhouder van eiseres (zie 3.18. hiervoor), een redelijke schatting heeft gedaan.
3.20. Vervolgens rust de last op eiseres om te doen blijken dat de aanslagen onjuist zijn.
Ten aanzien van de door verweerder geconstateerde onduidelijkheden in de omzet heeft eiseres geen verklaring gegeven, ook niet na daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld. Ter zake van de onduidelijkheden aangaande de inhuur van personeel heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij geen zaken heeft gedaan met [uitzendbureau] . Volgens haar heeft de voormalige accountant, buiten haar om, boekingen ter zake van [uitzendbureau] in de administratie verwerkt. Verder heeft zij toegelicht dat ze veelal op weekbasis, rechtstreekse betalingen aan de aan haar ter beschikking gestelde personen heeft gedaan. Omdat [bedrijf 2] B.V. niet over voldoende liquiditeiten beschikte, heeft eiseres de lonen vooruitbetaald en deze vervolgens verrekend met de facturen van [bedrijf 2] B.V.
3.21. Eiseres wijst er verder op dat de onduidelijkheden ten aanzien van de vermelding van het G-rekeningnummer op de facturen aan [bedrijf 2] B.V. toegerekend dienen te worden. [bedrijf 2] B.V. zou hebben “geknoeid in de administratie met kwitanties” en zou daarnaast valse data hebben toegepast. Eiseres beroept zich er op dat de facturen door [bedrijf 2] B.V. zijn opgemaakt en dat zij hier niets van af wist. Daarnaast zou uit de door eiseres overgelegde verklaringen van voormalig werknemers van [bedrijf 2] B.V. moeten blijken dat (de bestuurder van) eiseres daadwerkelijk contante betalingen zou hebben verricht aan het ingehuurde personeel.
3.22. Ter zake van de her-rubricering van betalingen heeft eiseres geen verklaring gegeven. Hetzelfde geldt voor de kosten ter zake van [bedrijf 3] , ter zitting heeft eiseres desgevraagd opgemerkt dat zij niet weet voor welke vennootschap de werkzaamheden zijn verricht. Eiseres heeft verder ten aanzien van de in aftrek gebrachte boetes en belastingrente verklaard dat deze niet aftrekbaar zijn. Ten aanzien van de autokosten heeft eiseres zich niet verweerd.
3.23. De rechtbank overweegt dat eiseres niet aan het vereiste verzwaarde (tegen)bewijs heeft voldaan. Eiseres heeft de door verweerder gemotiveerde onduidelijkheden en vragen met betrekking tot de verschillende onderdelen van de administratie welke ten grondslag lagen aan de aangifte Vpb 2015, hiervoor onder 3.18 vermeld, niet verklaard. Eiseres is niet ingegaan op de door verweerder vermelde bedragen, zij heeft ook geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken. De door eiseres ingebrachte verklaringen van voormalig werknemers bieden geen soelaas, niet alleen roepen die verklaringen nog meer vragen op, maar ook is onduidelijk hoe daaruit zou moeten blijken welke bedragen eiseres daadwerkelijk zou hebben betaald aan het van [bedrijf 2] B.V. ingehuurde personeel. De stelling van eiseres dat [bedrijf 2] B.V. de facturen heeft opgemaakt en dat zij daar niets van af wist, impliceert niet dat eiseres daarmee gevrijwaard is. Op haar rust de verplichting om de facturen op juistheid te controleren. De rechtbank acht het bovendien onaannemelijk en ongeloofwaardig dat eiseres de facturen vóór 7 december 2015 zou hebben ontvangen, zelfs als het al zo zou zijn dat deze door [bedrijf 2] B.V. zouden zijn opgemaakt. Immers, het op de facturen vermelde G-rekeningnummer is eerst pas op 7 december 2015 afgegeven en bekend geworden, voor die datum kon niemand het G-rekeningnummer weten. Daarmee staat vast dat de facturen onjuist zijn en dus nooit vóór 7 december 2015 door eiseres kunnen zijn ontvangen. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij na de afwijzing van de aansprakelijkstelling door [bedrijf 2] B.V. geen nadere actie heeft ondernomen om de door haar gestelde schade te verhalen. Dat bewijst des te meer dat de stellingen van eiseres ten aanzien van [bedrijf 2] B.V. ongeloofwaardig zijn. Met wat eiseres (verder) heeft aangevoerd, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de navorderingsaanslag Vpb 2015 op een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om de navorderingsaanslag Vpb 2015 tot een lager bedrag vast te stellen. Dat betekent dat de door verweerder opgelegde navorderingsaanslag Vpb 2015 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Vergrijpboete
3.24. Verweerder heeft aangevoerd dat de over 2015 opgelegde vergrijpboete dient te worden vernietigd. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
Belastingrente
3.25. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
4. Conclusie en gevolgen
Nu het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring in bezwaar gegrond wordt verklaard en de vergrijpboete wordt vernietigd, is het beroep in zoverre gegrond en voor het overige ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 vanwege vier gegronde beroepen). De rechtbank merkt onderhavige zaak en de onder 1.5 vermelde zaken aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar maar laat de rechtsgevolgen in stand voor zover deze de navorderingsaanslag Vpb 2015 en de beschikking belastingrente betreft;
vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar; en
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511.
- Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Nandram, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
Metadata
Formeel belastingrecht