Te hoge naheffing BPM; switchen naar koerslijstmethode is toegestaan
Hof Den Haag, 7 augustus 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(308)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(27)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft op aangifte een bedrag van € 598 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Volkswagen Passat. De datum van eerste toelating van de auto is 10 januari 2018. De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.058 aan BPM nageheven.
Hof Den Haag verwerpt in hoger beroep het standpunt van X dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel omdat ruim drie jaren zijn verstreken tussen het moment van de hertaxatie en het opleggen van de naheffingsaanslag.
Het subsidiaire standpunt van X slaagt wel. X mag switchen naar de koerslijstmethode en de handelsinkoopwaarde van de auto vaststellen aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’. Dit leidt tot een handelsinkoopwaarde van € 30.837 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.669.
BRON
Uitspraak van 7 augustus 2024 in het geding tussen
X, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR22/3598.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.058 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 283 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.885 en de beschikking belastingrente evenredig verminderd. Voorts heeft de Inspecteur een kostenvergoeding van € 538 toegekend.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht van € 274 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 598 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Volkswagen Passat 2.0 TDI Highline (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 10 januari 2018.
2.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] B.V. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 50.937 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.938. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 23.678 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 2.260.
2.3. De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.058 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 50.937 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.938. De Inspecteur heeft geen schade in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto eveneens is bepaald op € 25.938.
2.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.885 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd door aan te sluiten bij een historische nieuwprijs van € 64.404 en een handelsinkoopwaarde van € 31.940.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Voorts is in geschil of de naheffingsaanslag bpm op een te hoog bedrag is vastgesteld, meer specifiek of de handelsinkoopwaarde op het juiste bedrag is vastgesteld.
4.2. Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag, en subsidiair tot vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto op € 30.837, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op een bedrag van op 6.267 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 5.669. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Vertrouwensbeginsel
5.1.1. Belanghebbende stelt primair dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, omdat ruim drie jaren zijn verstreken tussen het moment van de hertaxatie en het opleggen van de naheffingsaanslag. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur om die reden het vertrouwen gewekt dat de door belanghebbende op aangifte voldane bpm juist is, waardoor de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
5.1.2. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de naheffingsaanslag heeft opgelegd binnen de wettelijke vijfjaarstermijn zoals bedoeld in artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het enkele tijdverloop tussen de hertaxatie en de dagtekening van de naheffingsaanslag is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur toezeggingen of uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden mocht afleiden dat de Inspecteur geen naheffingsaanslag zou opleggen (vgl. HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, BNB 2020/120, en HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:439, BNB 2021/95). Belanghebbendes stelling faalt.
Handelsinkoopwaarde
5.2.1. Belanghebbende stelt subsidiair dat in plaats van de taxatiemethode de koerslijstmethode moet worden toegepast en dat de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden vastgesteld op de koerslijstwaarde Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’. Volgens belanghebbende leidt dit tot een handelsinkoopwaarde van € 30.837 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.669.
5.2.2. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat de koerslijst Eurotaxglass’s niet kan worden toegepast, omdat in deze koerslijst geen rekening wordt gehouden met ex-rentals zoals de auto. Voorts stelt de Inspecteur dat de koerslijst Eurotaxglass’s niet kan worden gebruikt, omdat het vermogen van de auto afwijkt van het vermogen van de referentieauto uit de koerslijst.
5.2.3. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende het werkelijke afschrijvingspercentage aannemelijk kan maken aan de hand van een taxatierapport of een in de branche algemeen gebruikelijke koerslijst zoals die wordt gehanteerd voor de verkoop aan particulieren in Nederland. Het Hof overweegt daarbij dat uit de kennisgroepstandpunten van de Belastingdienst van 24 november 2022, Toepassing koerslijst Eurotaxglass’s en de daarin opgenomen schuifjes ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’, KG:013:2022:6, en 26 mei 2023, Toepassing schuifjes Eurotaxglass’s bij wijzigen afschrijvingsmethode, KG:013:2023:5, volgt dat het wijzigen van de afschrijvingsmethode naar de koerslijstmethode is toegestaan, mits voor de controle op de juistheid van deze nieuwe waarde geen fysieke opname van de auto vereist is (vgl. HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:422). Indien een historische uitdraai van de koerslijst Eurotaxglass’s aanwezig is, mag deze alsnog worden gebruikt, omdat een nieuwe fysieke opname in dat geval niet nodig is. Uit de kennisgroepstandpunten volgt voorts dat indien een historische uitdraai Eurotaxglass’s aanwezig is, rekening mag worden gehouden met alle in deze koerslijst gespecificeerde correctiefactoren, waaronder begrepen de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’.
5.2.4. Het Hof stelt vast dat een historische uitdraai van de koerslijst EurotaxGlass’s tot de gedingstukken behoort en dat uit het rapport van DRZ blijkt dat DRZ deze koerslijst heeft beoordeeld voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto, maar dat DRZ de handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld aan de hand van de koerslijst XRAY (Marge), omdat deze een lagere handelsinkoopwaarde heeft. Hieruit leidt het Hof af dat DRZ de koerslijst Eurotaxglass’s geschikt heeft bevonden voor de bepaling van de waarde en dat het referentievoertuig uit deze koerslijst als voldoende vergelijkbaar met de auto kan worden beschouwd. Daarbij heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting van belanghebbende, niet nader onderbouwd dat ex-rentals niet in de koerslijst Eurotaxglass’s zijn verwerkt. Derhalve faalt het standpunt van de Inspecteur dat de koerslijst Eurotaxglass’s onbruikbaar is.
5.2.5. Gelet op het voorgaande slaagt het standpunt van belanghebbende. Het Hof zal de handelsinkoopwaarde van de auto vaststellen op € 30.837.
Conclusie naheffingsaanslag
5.3. Uitgaande van een (historische) bruto bpm van € 13.074, een historische nieuwprijs van € 64.404 en een handelsinkoopwaarde van € 30.837, stelt het Hof de naheffingsaanslag vast op € 5.669.
Slotsom
5.4. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten
6.1. Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor beroep en hoger beroep berekend op € 3.500 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1).
6.2. De Inspecteur heeft aan belanghebbende al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Het Hof laat deze beslissing in stand.
6.3. Voorts dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 458 (€ 184 + 274) voor beroep en hoger beroep te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 5.669,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.500,
- gelast de Inspecteur het betaalde griffierecht van € 458 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.