Onterechte aanslagen watersysteemheffing Marker Wadden
Rechtbank Overijssel, 18 november 2022

Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(10)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
Een aantal percelen van vereniging X (belanghebbende) liggen in water waarvan het Rijk het beheer heeft.
De Heffingsambtenaar heeft X namens het Waterschap Zuiderzeeland voor het jaar 2021 met betrekking tot 140 percelen aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd, gebouwd en natuurterreinen en een heffing opgelegd van totaal € 70.725,04.
Tussen partijen is in geschil of over in rijkswater gelegen percelen aanslagen watersysteemheffing kunnen worden opgelegd.
X stelt zich primair op het standpunt dat de Marker Wadden niet tot het gebied van het waterschap behoren en reeds daarom ten onrechte tot de percelen gerekend zijn.
Rechtbank Overijssel is gebleken dat de grenzen van het waterschapsgebied volgens de door de Heffingsambtenaar overgelegde kaart tevens de tot het beheer van het Rijk behorende percelen omvatten. De grenzen van het waterschapsgebied zijn daarmee te ruim bepaald. Het gegeven dat het waterschap zich gehouden acht ook in (sommige) rijkswateren ratten te bestrijden, is geen toereikende rechtsgrond om rijkswateren, waaronder de Marker Wadden, tot het waterschapsgebied te rekenen. Aan de Heffingsambtenaar komt ten aanzien van die gebieden met rijkswateren geen bevoegdheid tot het opleggen van een watersysteemheffing toe.
De betreffende aanslagen worden vernietigd.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
naam vereniging, uit Amersfoort, eiseres, (gemachtigde: naam 1),
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), verweerder, (gemachtigde: naam 2).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 10 februari 2022.
Verweerder heeft namens het Waterschap Zuiderzeeland eiseres voor het jaar 2021 met betrekking tot 140 percelen aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd, gebouwd en natuurterreinen en een heffing opgelegd van totaal € 70.725,04.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres [naam 3] en [naam 4] deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 5] en [naam 6] .
Feiten
Een aantal percelen van eiseres ligt in water waarvan het Rijk het beheer heeft.
Eiseres is voor het belastingjaar 2021 aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd,
gebouwd en natuurterreinen door verweerder namens het Waterschap Zuiderzeeland, het Waterschap Vallei en Veluwe en het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
In overleg tussen eiseres en verweerder is afgesproken om met betrekking tot de door eiseres ingediende bezwaarschriften een voorbeeldprocedure te voeren voor 9 percelen, gelegen binnen het gebied van het Waterschap Zuiderzeeland.
Bij de selectie van deze percelen is een onderscheid gemaakt in de volgende typen percelen:
- droge percelen met droge landverbinding naar waterkering (percelen ZWD A 5624, ZWD L 1064);
- droge percelen met natte delen zonder verbinding met waterkering (percelen LLS R 268, LLS R 273, dit betreft de Marker Wadden);
- droge percelen met natte delen gelegen bij waterkering (percelen ZWD A 5626, NOP C 1342, ZWD A 5622 en ZWD L 1065); en
- volledig natte percelen (perceel NOP C 3594).
Al deze percelen liggen in oppervlaktewaterlichamen die bij het Rijk in beheer zijn, zoals aangewezen in Bijlage II bij het Waterbesluit.
Beoordeling door de rechtbank
Tussen partijen is in geschil of over in rijkswater gelegen percelen aanslagen watersysteemheffing kunnen worden opgelegd.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de Marker Wadden niet tot het gebied van het waterschap behoren en reeds daarom ten onrechte tot de percelen gerekend zijn.
Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat blijkens de bij het Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland 2008, bij provinciale verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland, Fryslân en Overijssel, (hierna: het Reglement) behorende kaart, zijnde de kaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Reglement, de Marker Wadden binnen het gebied van het waterschap vallen. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een afschrift van deze kaart overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de overgelegde kaart aangetoond dat de Marker Wadden binnen het gebied van het Waterschap Zuiderzeeland liggen. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat de grenzen van het waterschapsgebied door de provincie in 2009 zijn vastgesteld conform de overgelegde kaart. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat de percelen in de reglementaire gebiedsomschrijving van het waterschap liggen.
Vervolgens is door eiseres aangevoerd dat de reglementaire gebiedsomschrijving onverbindend is. Op de voet van artikel 3.1, zesde lid van de Waterwet is het waterschap niet met het beheer van rijkswateren belast. De toevoeging van artikel 3.2a Waterwet (Ww), op grond waarvan het waterschap meent ook in rijkswateren ratten te moeten bestrijden maakt dat niet anders.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 3.2a van de Ww en artikel 1, derde lid, van de Waterschapswet (Wschw), aan de waterschappen de zorg is opgedragen om schade door muskus- en beverratten aan de waterstaatswerken te voorkomen. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de invoering van deze artikelen volgt dat de bekostiging van de bestrijding van muskus- en beverratten kan plaatsvinden uit de opbrengst van de watersysteemheffing.
De rechtbank overweegt als volgt.
Waterschappen zijn op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wschw, openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben. De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen ingevolge het tweede lid van dit artikel de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Ww. Daarnaast kan de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen. Het derde lid bepaalt dat deze zorg voor het watersysteem mede omvat het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten, bedoeld in artikel 3.2a van de Ww.
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt op grond van artikel 117, eerste lid, van de Wschw, onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van onder meer degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, dan wel krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen, zoals de percelen in geding.
Artikel 3.1, eerste lid, van de Ww bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de watersystemen worden aangewezen die volledig dan wel met uitzondering van de daarbij aangewezen onderdelen bij het Rijk in beheer zijn. Onder beheer wordt op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Ww verstaan: overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.1 van de Ww genoemde doelstellingen.
Uit de wetsgeschiedenis van de Ww blijkt dat is beoogd dat het beheer van de niet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen watersystemen of onderdelen daarvan aan waterschappen wordt toebedeeld. Hieruit volgt dat de zorg voor een watersysteem binnen Nederland berust bij hetzij het Rijk, hetzij bij een waterschap.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde percelen zijn gelegen in gebieden waarvan het watersysteembeheer berust bij het Rijk.
De rechtbank is voorts gebleken dat de grenzen van het waterschapsgebied volgens de door verweerder overgelegde kaart van dat waterschapsgebied tevens de tot het beheer van het Rijk behorende percelen omvatten. Daaruit zou volgen dat er twee overheden zeggenschap hebben over het watersysteembeheer van deze percelen. Echter uit de omstandigheid dat het watersysteembeheer over de in geding zijnde percelen ten tijde van de vaststelling van die kaart berustte bij het Rijk volgt dat er voor een bevoegdheid op dat gebied voor het waterschap geen ruimte was en de grenzen van het waterschapsgebied daarmee te ruim zijn bepaald. Het gegeven dat het waterschap zich gehouden acht ook in (sommige) rijkswateren ratten te bestrijden, is geen toereikende rechtsgrond om rijkswateren, waaronder de Marker Wadden, tot het waterschapsgebied te rekenen. Het Reglement, waarin de gebiedsomschrijving van het waterschap is bepaald, is daarom naar het oordeel van de rechtbank onverbindend, voor zover deze gebieden omvat waarin het watersysteembeheer bij het Rijk berust.
Aan verweerder komt ten aanzien van die gebieden met rijkswateren dan ook geen bevoegdheid tot het opleggen van een watersysteemheffing toe. Daarbij merkt de rechtbank op dat gezien de discussie die in deze zaak wordt gevoerd over de vraag of verweerder al dan niet bevoegd is tot het opleggen van een watersysteemheffing voor het uitvoeren van een enkele taak ten aanzien van watersystemen waarbij het beheer voor het overige geheel en al bij het Rijk ligt, het voor de hand had gelegen dat, indien verweerder daartoe inderdaad bevoegd zou zijn, hiervoor een duidelijke en expliciete wettelijke grondslag zou zijn gegeven. Dit geldt te meer nu eiseres met de heffing bij zou dragen aan de bekostiging van taken van het waterschap in het kader van het watersysteembeheer, die voor het overgrote deel in het betreffende gebied niet door het waterschap worden uitgevoerd omdat het waterschap daartoe geen bevoegdheid heeft. Daar komt nog bij dat verweerder heeft verklaard dat ten aanzien van bepaalde percelen feitelijk geen taken in het kader van de bestrijding van schade door muskus- en beverratten worden verricht. Van een duidelijke en expliciete wettelijke grondslag die ertoe strekt dat verweerder desondanks bevoegd is om ten aanzien van gebieden met rijkswateren watersysteemheffing te heffen, is de rechtbank niet gebleken.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep slaagt.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de bij beschikkingen van 31 mei 2021 aan eiseres opgelegde aanslagen watersysteemheffing met betrekking tot de in geding zijnde percelen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten zijn tot op heden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 759,- per punt). Voor een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding nu eiseres zich in die fase niet heeft laten bijstaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.
Wel bestaat aanleiding verweerder te gelasten het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aan eiseres met betrekking tot de in geding zijnde percelen opgelegde aanslagen watersysteemheffing;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot op heden begroot op € 1.518,-;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 365,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, mr. H.J.H. van Meegen en mr. J.W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier.