Direct naar content gaan

Samenvatting

Stichting X (belanghebbende) heeft in 2013 een appartementencomplex laten bouwen. Zij heeft de voorbelasting die betrekking heeft op de bouw van voor verhuur bestemde appartementen in aftrek gebracht. Dit omdat een belaste (integratie)levering te verwachten was. Per 1 januari 2014, nog voordat de appartementen in gebruik werden genomen, is deze (integratie)heffing komen te vervallen.

X heeft in 2014 geen voorbelasting in aftrek gebracht voor de bouw van de appartementen. In augustus 2014 zijn een viertal appartementen vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd. Vanwege de eerste ingebruikneming op 1 augustus 2014 is de in aftrek gebrachte voorbelasting ter zake van de vier appartementen in één keer herzien.

In geschil is of de herrekening in één keer van de in aftrek gebrachte voorbelasting op de voet van artikel 15, lid 4, Wet OB 1968 in strijd is met de Btw-richtlijn.

Volgens Hof Amsterdam is dat niet het geval. Het enkele feit dat de ‘15-4-correctie’ in één keer plaatsvindt, brengt niet mee dat het uiteindelijke resultaat van de regeling niet in overeenstemming kan worden geacht met de Btw-richtlijn. Een mogelijk liquiditeitsvoor- of nadeel, zoals door X is gesteld, dat is gelegen in de temporisering, kan daar niet aan afdoen.

X bestrijdt in cassatie het oordeel van het Hof dat artikel 15, lid 4, Wet OB 1968 in overeenstemming is met de Btw-richtlijn.

De Hoge Raad houdt de zaak aan en heeft conform de conclusie van A-G Ettema (NLF 2018/1257, met noot van Van Esdonk) aan het HvJ de volgende prejudiciële vragen gesteld:

‘1. Verzetten de artikelen 184 tot en met 187 Btw-richtlijn zich tegen een nationale herzieningsregeling voor investeringsgoederen die voorziet in een gespreide herziening gedurende een reeks van jaren, waarbij in het jaar van de ingebruikneming – welk jaar tevens het eerste herzieningsjaar is – het totale bedrag van de oorspronkelijk toegepaste aftrek voor dat investeringsgoed in één keer wordt aangepast (herzien) indien bij de ingebruikneming ervan die oorspronkelijk toegepaste aftrek blijkt af te wijken van de aftrek die de belastingplichtige gerechtigd is toe te passen op basis van het werkelijke gebruik van het investeringsgoed?

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 189, letter b of letter c, Btw‑richtlijn zo worden uitgelegd dat de hiervoor in vraag 1 bedoelde aanpassing in één keer van de oorspronkelijk toegepaste aftrek in het eerste jaar van de herzieningsperiode, een maatregel vormt die Nederland voor de toepassing van artikel 187 Btw-richtlijn mag nemen?’

In de omzetbelastingliteratuur discussieert men al tamelijk lang over de richtlijnconformiteit van de Nederlandse correctie van voorbelasting op het moment van ingebruikneming van investeringsgoederen van artikel 15, lid 4, tweede volzin, Wet OB 1968. Voeg aan die discussie de uitgebalanceerde conclusie van A-G Ettema in deze zaak toe, en de prejudiciële vragen aan het HvJ komen allerminst als een verrassing.

Vanuit educatief oogpunt biedt dit arrest een prachtig overzicht van de Nederlandse herzieningsregeling. Het zou in dat opzicht bijna jammer zijn als het HvJ een streep door het systeem zet. Toch is dat scenario niet geheel ondenkbeeldig. Als rechterlijke instanties concepten als ‘pre-herzieningscorrectie’ (Hof Amsterdam) of ‘opnieuw bestemmen’ (in de conclusie van A-G Ettema) moeten introduceren om de litigieuze herziening een plaats te geven in het – toegegeven – grijze Richtlijnland tussen het moment van ontstaan van het recht op aftrek en het moment van gebruik van het investeringsgoed, dan schuurt er gevoelsmatig iets. Aan de andere kant: het gebruik van het investeringsgoed is en blijft de determinant van de omvang van de aftrek. In dat licht valt moeilijk te ontkennen dat de Nederlandse regeling zo snel mogelijk de meest waarschijnlijke btw-druk op het goed tot stand brengt. Met andere woorden, de Nederlandse regeling doet misschien méér recht aan de doeleinden van de herzieningsregeling dan het ‘kale’ richtlijnsysteem, zoals de belastingplichtige dat in deze zaak interpreteert.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
13 december 2018
Rolnummer
17/00799
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2309
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2018/2665
Aflevering
20 december 2018
Judoreg
NFB2060
celex32006l0112&artikel=184,celex32006l0112&artikel=185,celex32006l0112&artikel=186,celex32006l0112&artikel=187,celex32006l0112&artikel=189,bwbr0002629&artikel=15&lid=4,bwbr0002629&artikel=15&lid=4,bwbr-btw-ri&artikel=184,bwbr-btw-ri&artikel=185,bwbr-btw-ri&artikel=186,bwbr-btw-ri&artikel=187,bwbr-btw-ri&artikel=189

Naar de bovenkant van de pagina