Naheffing voor eigenaar Audi A7 met Duits kenteken; matiging boete
Hof Den Haag, 14 juli 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(71)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(2)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) staat sinds 3 juni 2008 ingeschreven op een Nederlands adres in de Basisregistratie Personen (BRP).
Bij een controle op 7 november 2019 is geconstateerd dat hij als bestuurder van een Audi type A7 Sportback met een Duits kenteken gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder dat de verschuldigde motorrijtuigenbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de constatering ter zake van het gebruik van de auto in Nederland is aan hem over het tijdvak 9 januari 2019 (datum tenaamstelling) tot en met 6 november 2019 een naheffingsaanslag van € 1.904 met verzuimboete van € 1.904 opgelegd.
Rechtbank Den Haag heeft het door X ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Ook Hof Den Haag laat de aanslag in stand. Wel wordt de verzuimboete met 50% verminderd vanwege de financiële omstandigheden van X.
BRON
Uitspraak van 14 juli 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S. Benali)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 september 2021 met nummer SGR20/5398.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende is over het tijdvak 9 januari 2019 tot en met 6 november 2019 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.904 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig vastgestelde beschikking heeft de Inspecteur belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 1.904 (de boetebeschikking).
1.2. Het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 juni 2022. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 maart 2022 aan de gemachtigde [naam kantoor] , ter attentie van [A] , op het postadres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 8 maart 2022 om 9:02 uur afgehaald bij een PostNL-punt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende staat sinds 3 juni 2008 ingeschreven op een Nederlands adres in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.2. Bij een controle op 7 november 2019 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een Audi type A7 Sportback met het Duitse kenteken [kenteken] (de auto), gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder dat de verschuldigde motorrijtuigenbelasting was voldaan.
2.3. Naar aanleiding van de constatering ter zake van het gebruik van de auto in Nederland is belanghebbende de naheffingsaanslag met verzuimboete opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover deze de verzuimboete betreffen en tot matiging van de verzuimboete tot € 952. De Inspecteur concludeert voorts tot toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding aan belanghebbende.
Beoordeling van het hoger beroep
Naheffingsaanslag
5.1. Op basis van de onder 2.1 en 2.2 vermelde feiten is het opleggen van de naheffingsaanslag als uitgangspunt terecht. Dit volgt uit artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb). De Inspecteur heeft aldus het belastbaar feit vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Tot nader onderzoek naar bijvoorbeeld de redenen van het gebruik en overige specifieke omstandigheden van het geval, was de Inspecteur wettelijk niet gehouden.
5.2. Het betoog van belanghebbende dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd omdat hij niet eigenaar en ook niet de feitelijk bezitter van de auto is, kan hem niet baten. Vast staat dat de auto feitelijk aan belanghebbende ter beschikking stond nu hij als bestuurder in de auto reed tijdens de controle op 7 november 2019. Daarmee wordt belanghebbende voor de Wet Mrb als houder van de auto aangemerkt. Ook indien belanghebbendes betoog zou worden gevolgd dat hij eenmalig in de auto heeft gereden, zou dit niet tot een andere conclusie op dit punt leiden.
5.3. De naheffingsaanslag mag als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Dit volgt uit artikel 34 in samenhang met artikel 13, lid 2, van de Wet Mrb. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 9 januari 2019 (de datum van tenaamstelling van de auto in Duitsland) tot en met 6 november 2019 (de dag vóór de controledatum). Deze berekeningsperiode is, gelet op het hiervoor overwogene, als uitgangspunt niet te lang.
5.4. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de vraag met ingang van welke dag de auto in Nederland ter beschikking heeft gestaan, maar ook tot het leveren van bewijs dat de auto niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan gedurende tussenliggende tijdvakken binnen de periode (HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, BNB 2019/107). Belanghebbende is hier niet in geslaagd. Zijn stelling dat hij op verzoek van een derde eenmalig in de auto heeft gereden, heeft hij op geen enkele manier onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat hij geen contact meer heeft met de personen die betrokken waren bij het uitlenen van de auto, komt voor zijn rekening. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Verzuimboete
5.5. Bij naheffing op grond van artikel 34 Wet Mrb kan een verzuimboete als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) worden opgelegd wegens het niet op aangifte voldoen van motorrijtuigenbelasting. Voor deze beboetbare gedraging kan een boete worden opgelegd van maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67c, lid 1, AWR.
5.6. Gelet op het onder 5.4 gegeven oordeel over de naheffingsaanslag, is de verzuimboete terecht opgelegd. Alleen bij afwezigheid van alle schuld of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Belanghebbende heeft echter geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hem geen enkele schuld treft. Ook van een pleitbaar standpunt is geen sprake.
5.7.1. Bij de beoordeling of de hoogte van een opgelegde boete passend en geboden is, dient de rechter rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer van belang de omstandigheid dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van een berekeningsvoorschrift. Dat gegeven kan aanleiding zijn om de boete te matigen, maar het Hof ziet daar in dit geval geen aanleiding voor.
5.7.2. Ook de financiële omstandigheden van belanghebbende kunnen aanleiding zijn om de boete te matigen. Belanghebbende voert in dat verband aan dat hij geen inkomsten heeft en voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn naasten. Belanghebbende verwijst tevens naar aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 en 2018 met bijbehorende boetes en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2018 en betoogt dat hij door deze aanslagen ernstig in de knoop komt met zijn financiële verplichtingen. De financiële omstandigheden van belanghebbende zijn voor de Inspecteur aanleiding om te concluderen tot matiging van de boete met 50% (tot € 952). Nu belanghebbende zijn financiële omstandigheden niet nader met stukken heeft onderbouwd en gelet op wat de Inspecteur verder over deze financiële omstandigheden heeft opgemerkt, ziet het Hof geen aanleiding om de verzuimboete verder te matigen. Het Hof acht een verzuimboete van 50% in de gegeven omstandigheden passend en geboden.
5.8. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, welke kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, worden vastgesteld op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 269 en wegingsfactor 1; en 2 punten voor het indienen van het beroepschrift en hogerberoepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
6.2. Voorts dient de Inspecteur het door belanghebbende voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182 vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de verzuimboete betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de verzuimboete betreft;
- vermindert de verzuimboete tot € 952;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.787; en
- gelast dat de Inspecteur belanghebbende het betaalde griffierecht van € 182 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 14 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.