€ 500 leges voor aanvraag vooroverleg dat vierenhalf jaar duurde, is terecht
Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 februari 2025
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(3)
- Jurisprudentie(190)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(3)
Samenvatting
Op 8 januari 2020 heeft X (belanghebbende) een aanvraag vooroverleg ingediend voor een verbouwing. De aanvraag is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Soest.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 5 februari 2021 aan X leges ter hoogte van € 500 in rekening gebracht in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag vooroverleg.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de Heffingsambtenaar terecht de aanslag leges aan X heeft opgelegd. Op grond van de legesverordening is leges verschuldigd (€ 500) indien een aanvraag om vooroverleg in behandeling is genomen. Het ‘in behandeling nemen’ staat dus centraal. Aangezien het vooroverleg is afgerond kan het Hof niet anders oordelen dan dat de aanvraag van X in behandeling is genomen en dat dus leges verschuldigd is.
Het Hof betreurt dat het vierenhalf jaar heeft geduurd voordat het vooroverleg is afgerond maar kan daarover geen oordeel geven in deze procedure, die uitsluitend gaat over de heffing van leges.
BRON
Uitspraak van de negende enkelvoudige kamer op het hoger beroep van belanghebbende te[woonplaats] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2023, nummer AWB 23/180, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Soest (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij legesnota met dagtekening 5 februari 2021 leges in rekening gebracht van € 500 in verband met de aanvraag van een vooroverleg.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade, een proceskostenvergoeding en het door belanghebbende betaalde griffierecht.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .
1.7. Ter zitting van het Hof is afgesproken met partijen om de zaak voor drie maanden aan te houden, zodat het vooroverleg alsnog kan plaatsvinden. Verder is afgesproken dat partijen na het verstrijken van deze drie maanden, het Hof informeren over de stand van zaken.
1.8. De griffier van het Hof heeft partijen per bericht van 21 november 2024 verzocht om het Hof uiterlijk 30 november 2024 te informeren over de stand van zaken.
1.9. Belanghebbende heeft op 21 november 2024 een reactie ingediend. Belanghebbende heeft het Hof geïnformeerd dat het vooroverleg is afgerond met een positief advies, maar dat naar aanleiding van de financiële consequenties die belanghebbende heeft ervaren door de vertraging van het vooroverleg, bij hem alsnog een aantal vragen leven. Deze vragen heeft hij op 12 november 2024 per mail aan de heffingsambtenaar gesteld, maar op het moment dat belanghebbende deze reactie instuurde heeft hij daarop nog geen reactie ontvangen. Om die reden wenst belanghebbende een uitspraak die kan volgen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.10. De heffingsambtenaar heeft op 21 november 2024 een reactie ingediend inhoudende stukken die aantonen dat het vooroverleg is afgehandeld en het verzoek om uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.11. De griffier van het Hof heeft partijen per bericht van 21 november 2024 geïnformeerd dat het Hof voornemens is uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling en indien partijen wel een zitting wensen zij dat binnen twee weken aan het Hof kenbaar moeten maken.
1.12. Belanghebbende heeft op 26 november 2024 een nader stuk ingediend. Dit stuk is van soortgelijke strekking als de reactie genoemd onder 1.10.
1.13. Omdat geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting, heeft het Hof het onderzoek vervolgens gesloten.
1.14. Belanghebbende heeft op 17 december 2024 een nader stuk ingediend. Dit stuk omvat de vragen die belanghebbende aan de heffingsambtenaar heeft gesteld en de reactie van de heffingsambtenaar daarop. Het Hof ziet in dit stuk geen aanleiding het vooronderzoek te heropenen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 8 januari 2020 heeft belanghebbende een aanvraag vooroverleg ingediend voor de verbouwing van de [adres] te [woonplaats] . De aanvraag is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Soest (hierna: de Commissie).
2.2. Op 21 februari 2020 heeft de commissiebehandeling plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze behandeling heeft belanghebbende op 11 maart 2020 aanvullende informatie verstrekt aan de Commissie.
2.3. Op 17 maart 2020 heeft de juridisch medewerker vergunningen van de gemeente Soest per mail de ontvangst van de aanvullende informatie bevestigd. Daarbij heeft de desbetreffende medewerker vermeld dat in verband met COVID-19 niet duidelijk is wanneer de Commissie het plan van belanghebbende in behandeling neemt.
2.4. Belanghebbende heeft op 31 maart 2020 naar voornoemde medewerker van de gemeente Soest een mail gestuurd waarin hij onder meer aangeeft begrip te hebben voor de vertraging, maar dat hij zelf ook graag begrip krijgt van de gemeente dat de vertraging grote financiële consequenties voor hem met zich meebrengt. Verder vermeldt belanghebbende dat hij aanneemt dat de gemeente ermee kan leven als de aannemer zijn werkzaamheden voortzet, zodat belanghebbende eind mei kan verhuizen.
2.5. De heffingsambtenaar heeft de legesnota, met dagtekening 5 februari 2021, aan belanghebbende in rekening gebracht in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag van het vooroverleg.
2.6. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de legesnota op 7 februari 2021 een brief gestuurd naar de heffingsambtenaar waarin belanghebbende de gang van zaken heeft opgenomen en een aantal vragen heeft gesteld. Daarnaast heeft belanghebbende in deze brief verzocht om een gesprek met de gemeente.
2.7. Een medewerker belastingen van de gemeente Soest heeft op 26 februari 2021 de ontvangst van de brief van belanghebbende van 7 februari 2021 bevestigd. Daarbij heeft de desbetreffende medewerker vermeld voornoemde brief naar de betrokken personen te sturen.
2.8. Belanghebbende heeft op 12 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de legesnota.
2.9. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 2 december 2022 de legesnota gehandhaafd.
2.10. De heffingsambtenaar heeft op 6 november 2021 een betalingsherinnering gestuurd aan belanghebbende met betrekking tot voldoening van de legesnota.
2.11. Op 11 november 2024 is het vooroverleg afgerond.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag leges terecht aan belanghebbende is opgelegd. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Legesverordening 2020 van de gemeente Soest luidt onder meer:
4.2. De Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2020 van de gemeente Soest luidt onder meer:
4.3. Belanghebbende stelt dat de aanslag leges onterecht is opgelegd, aangezien de dienst, te weten het vooroverleg, vier en half jaar te laat is uitgevoerd. Daarbij voert belanghebbende aan dat dit te wijten is aan de heffingsambtenaar, althans aan de gemeente en niet aan hem. De heffingsambtenaar, althans de gemeente heeft immers na meerdere verzoeken van belanghebbende nagelaten een eindoordeel te geven. Enkel indien de heffingsambtenaar de legesverordening van 2020 hanteert bij de legesheffing voor de door belanghebbende nog aan te vragen omgevingsvergunning, de heffingsambtenaar de legesheffing van het vooroverleg verrekent met de legesheffing voor de omgevingsvergunning en de heffingsambtenaar de proceskosten vergoedt voor de door belanghebbende in rechte gemaakte kosten, is belanghebbende van mening dat leges verschuldigd zijn.
4.4. De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag leges terecht is opgelegd, omdat het in behandeling nemen van het verzoek tot vooroverleg is geschied. Leges zijn immers verschuldigd op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag, zie artikel 2.2.1 van de Legesverordening 2020, aldus de heffingsambtenaar.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat op 8 januari 2020 een aanvraag voor een vooroverleg is gedaan door belanghebbende. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat deze aanvraag in behandeling is genomen. Volgens beide partijen is het vooroverleg immers, op 11 november 2024, afgerond.
4.6. Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet kunnen gemeenten rechten heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De gemeente Soest heeft voor het jaar 2020 de Legesverordening 2020 vastgesteld en gepubliceerd. Op grond van bijlage 1, artikel 2.2.1 van die Legesverordening 2020, bedraagt de leges € 500 voor het in behandeling nemen van een aanvraag om vooroverleg.
4.7. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag leges aan belanghebbende heeft opgelegd. Op grond van de legesverordening is leges verschuldigd indien een aanvraag om vooroverleg in behandeling is genomen. Het ‘in behandeling nemen’ staat dus centraal. Nu het vooroverleg is afgerond kan het Hof niet anders oordelen dan dat de aanvraag van belanghebbende in behandeling is genomen en dat dus leges verschuldigd is.
4.8. Het Hof betreurt dat het vier en half jaar heeft geduurd voordat het vooroverleg is afgerond. Het Hof begrijpt dan ook de frustratie van belanghebbende. De door belanghebbende gestelde voorwaarden zoals opgenomen onder 4.3, zijn echter geen voorwaarden die op grond van de wettelijke bepalingen verbonden kunnen worden aan het verschuldigd zijn van leges. Het Hof kan daarover dan ook geen oordeel geven in deze procedure, die uitsluitend gaat over de heffing van leges.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.