Direct naar content gaan

Samenvatting

In navolging van de internationale trend heeft de Republiek Polen een directe vennootschapsbelasting niet gebaseerd op de winst maar op de omzet, en daarbij gekozen voor een progressieve tariefstructuur. Hiermee wordt – in principe net als met de door de Commissie voorgestelde digitaledienstenbelasting op EU-niveau – beoogd vooral ondernemingen met een hoge omzet (dat wil zeggen grote ondernemingen) te treffen en aan belasting te onderwerpen.

Doordat het gemiddelde belastingtarief stijgt met de omvang van de omzet, wordt de belastingdruk in zekere mate verlicht respectievelijk herverdeeld ten gunste van de ‘kleinere’ ondernemingen. Ook al zijn de geplande digitaledienstenbelasting op EU-niveau en de Poolse belasting op de detailhandel in dit opzicht met elkaar vergelijkbaar, de Poolse belasting vormt in de visie van de Commissie steun ten gunste van de ‘te weinig belaste’ kleinere ondernemingen. Om die reden had de Commissie de tenuitvoerlegging van de betrokken wet al op voorhand verboden tot het einde van de onderzoeksprocedure. De Republiek Polen ziet hierin een inbreuk op haar fiscale autonomie.

Het Gerecht van de EU heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de betreffende belastingmaatregel geen selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt (arrest van 16 mei 2019, gevoegde zaken T-836/16 en T-624/17, ECLI:EU:T:2019:338).

De Europese Commissie heeft een hogere voorziening ingesteld, maar het HvJ wijst deze in haar geheel af.

Conform Conclusie A-G Kokott (NLF 2020/2565, met noot van Van Gennip).

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2016 e.v.
Instantie
HvJ
Datum instantie
16 maart 2021
Rolnummer
C-562/19 P
ECLI
ECLI:EU:C:2021:201
Auteur(s)
N.J.C. van Gennip LLM BA
EY / ESL
NLF-nummer
NLF 2021/0739
Aflevering
8 april 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4248
bwbv0001506&artikel=107,bwbv0001506&artikel=107,celex32016l1164&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina