Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze civiele zaak gaat het om de vraag in hoeverre bij de vaststelling van de omvang van de overbedelingsvorderingen van de (klein)kinderen op de echtgenote van erflater (hierna: de echtgenote) rekening moet worden gehouden met inkomstenbelasting die de echtgenote ter zake van de aandelen op enig moment na de peildatum verschuldigd kan worden.

Erflater had ter zake van de aandelen een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6 Wet IB 2001. Na het overlijden van erflater is gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de heffing van inkomstenbelasting ter zake van dit aanmerkelijk belang ‘door te schuiven’ (artikel 4.17 (oud) Wet IB 2001). Partijen zijn ervan uitgegaan dat zonder ‘doorschuiven’ een bedrag aan inkomstenbelasting ter grootte van 25% van de waarde van de aandelen op de peildatum verschuldigd zou zijn geweest. Zij strijden over de vraag of het doorschuiven meebrengt dat de latent verschuldigde inkomstenbelasting in aanmerking dient te worden genomen voor een lager bedrag dan overeenkomt met 25% van de waarde van de aandelen op de peildatum.

In de literatuur wordt hier verschillend over gedacht. Partijen hebben het in aanmerking te nemen bedrag steeds uitgedrukt in een percentage van de waarde van de aandelen op de peildatum. De echtgenote wil uitgaan van het percentage van 25% – ook wel aangeduid als de nominale waarde van de belastingvordering – terwijl de (klein)kinderen een lager percentage voorstaan – ook wel aangeduid als de contante waarde van de belastingvordering.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de echtgenote in het gelijk gesteld.

Tegen dit oordeel hebben de (klein)kinderen met vijf middelen cassatieberoep ingesteld. Zij klagen er onder meer over dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vraag wat het rentevoordeel is dat de echtgenote geniet bij doorschuiven in plaats van afrekenen, niet hoeft te worden meegenomen bij de waardering van de overbedelingsvorderingen.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond. Het (eind)oordeel van het Hof is onvoldoende gemotiveerd. De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.

Conform Conclusie A-G Wesseling-van Gent.

Metadata

Rubriek(en)
Civiel recht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
HR
Datum instantie
22 april 2022
Rolnummer
21/00394
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:583
Auteur(s)
mr. dr. N.C.G. Gubbels
Tilburg University/Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2022/1003
Aflevering
26 mei 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5030
bwbr0002226&artikel=20&lid=3,bwbr0002226&artikel=20&lid=5,bwbr0002226&artikel=20&lid=6,bwbr0002226&artikel=35b&lid=4,bwbr0002226&artikel=20&lid=5,bwbr0002226&artikel=20&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina