Hoorrecht niet geschonden; Inspecteur handelde niet in strijd met goede procesorde (1)
Hof Den Haag, 4 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(134)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(1)
- Recent(8)
Samenvatting
In deze zaak (inzake aanslag IB/PVV 2018) zijn in hoger beroep bij Hof Den Haag alleen formele stellingen in geschil.
De Inspecteur heeft zich naar het oordeel van het Hof voldoende ingespannen om een hoorgesprek te laten plaatsvinden, en X (belanghebbende) heeft van de daartoe geboden gelegenheid klaarblijkelijk geen gebruik willen maken. Dat uiteindelijk geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden, brengt derhalve niet mee dat X niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Het Hof ziet geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur.
Het Hof oordeelt verder dat het de Inspecteur vrijstaat gedurende de procedure andere standpunten dan wel nieuwe onderbouwingen in te brengen, teneinde zijn verweer te kunnen voeren en te kunnen onderbouwen. Gesteld noch gebleken is dat X hierdoor is benadeeld in haar (proces)belangen. Gelet hierop wordt de stelling dat de Inspecteur in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld verworpen.
Het hoger beroep van X is ongegrond.
BRON
Uitspraak van 4 juni 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: A)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger:…) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 september 2023, nummer SGR22/5009.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.291 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente van € 1 in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikking belastingrente afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2024. Ter zitting is het hoger beroep in de zaak van haar echtgenoot [A] met nummer BK-23/1078 gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld. Partijen zijn verschenen. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd, wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaak, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 18 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
2.2. Bij brief van 22 maart 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6977 (de uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022), het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar met betrekking tot de aanslag gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de Inspecteur opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van belanghebbende van 18 augustus 2021 en daarbij bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000. De uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022 is op 21 juli 2022 aan partijen verzonden.
2.3. De Inspecteur heeft belanghebbende in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 12 april 2022 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft bij voicemailbericht van 20 april 2022 aangegeven gebruik te willen maken van haar hoorrecht. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven het contact met de Inspecteur niet te willen onderhouden door middel van e-mail of telefoon.
2.4. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 11 mei 2022 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord op 24 mei 2022, 30 mei 2022 of 3 juni 2022. Tijdens een telefoongesprek op 16 mei 2022 tussen belanghebbende en de Inspecteur is de afspraak voor het hoorgesprek op 24 juni 2022 vastgesteld. De Inspecteur heeft bij brief van 1 juni 2022 de afspraak van het hoorgesprek op 24 juni 2022 bevestigd. Belanghebbende heeft bij voicemailbericht van 8 juni 2022 het hoorgesprek van 24 juni 2022 geannuleerd.
2.5. De Inspecteur heeft bij brief van 22 juni 2022 drie nieuwe data voor het hoorgesprek voorgesteld. De afspraak voor het hoorgesprek is vervolgens bij brief van 29 juni 2022 op donderdag 28 juli 2022 vastgesteld. De Inspecteur heeft bij brief van 22 juli 2022 het hoorgesprek van 28 juli 2022 geannuleerd. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
2.6. Nadat de Inspecteur op 27 juli 2022 tevergeefs telefonisch contact met belanghebbende heeft gezocht voor het maken van een nieuwe afspraak voor een hoorgesprek, heeft hij bij brief van 28 juli 2022 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en daarbij twee nieuwe data voor het hoorgesprek voorgesteld, te weten 1 augustus 2022 en 2 augustus 2022. Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.
2.7. De Inspecteur heeft op 4 augustus 2022 uitspraak op bezwaar gedaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is, desgevraagd door belanghebbende ter zitting bevestigd, uitsluitend in geschil of de hoorplicht is geschonden en de Inspecteur in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, alsmede tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur voor hernieuwde behandeling van het bezwaar.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Hoorplicht
5.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Belanghebbende voert hiertoe aan dat zij de brief van 28 juli 2022 van de Inspecteur, waarin zij in de gelegenheid wordt gesteld op 1 augustus 2022 dan wel 2 augustus 2022 te worden gehoord, eerst op 3 augustus 2022 heeft ontvangen, deze termijn onredelijk kort is voor de voorbereiding op de inhoud van het hoorgesprek en dat zij daarom niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Voorts is volgens belanghebbende niet aannemelijk geworden dat de Inspecteur belanghebbende voorafgaand aan de brief van 28 juli 2022 op het juiste telefoonnummer telefonisch heeft benaderd voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek. Evenmin kan het voor rekening en risico van belanghebbende komen dat de uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022 en de brief van de Inspecteur van 22 juli 2022 elkaar hebben gekruist, waardoor de Inspecteur niet bekend zou zijn geweest met deze uitspraak. Belanghebbende heeft ter zitting voorts verwezen naar overweging 4.16 van de conclusie van A-G IJzerman van 23 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2341. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende betwist.
5.2. Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van schending van de hoorplicht zoals bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende bij brieven van 12 april 2022, 11 mei 2022, 22 juni 2022 en 28 juli 2022 in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft voorts het hoorgesprek van 24 juni 2022 geannuleerd. Dat de Inspecteur bij brief van 22 juli 2022 het hoorgesprek van 28 juli 2022 heeft geannuleerd, doet hieraan niet af. De Inspecteur was immers bekend geworden met nieuwe informatie die betrekking heeft op het onderhavige jaar en vond het daarom niet opportuun om op dat moment een hoorgesprek over dit jaar te houden en evenmin om over dit jaar uitspraak op bezwaar te doen (zie 2.5). Bovendien acht het Hof aannemelijk dat de Inspecteur op het moment van het verzenden van de brief van 22 juli 2022 nog niet bekend was met de uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022, waarin is geoordeeld dat hij binnen twee weken na verzending van deze uitspraak op 21 juli 2022, op straffe van een dwangsom, uitspraak op bezwaar voor het onderhavige jaar diende te doen. Gelet op de datum van verzending van deze uitspraak, is aannemelijk dat de brief van 22 juli 2022 en de ontvangst van deze uitspraak door de Inspecteur elkaar hebben gekruist. Het standpunt van belanghebbende dat deze omstandigheid niet voor haar rekening en risico mag komen, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de termijn waarbinnen de Inspecteur uitspraak op bezwaar diende te doen om te voorkomen dat hij een dwangsom zou verbeuren, moet belanghebbende bekend zijn geweest met de omstandigheid dat een nieuwe afspraak voor het hoorgesprek dan ook op korte termijn plaats zou moeten vinden. De verwijzing naar overweging 4.16 van de conclusie van A-G IJzerman van 23 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2341, leidt evenmin tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft ter zitting onvoldoende toegelicht wat het belang van deze conclusie voor het onderhavige geschil is. Het Hof merkt overigens op dat deze overweging artikel 4.15, lid 2, letter b, Awb bespreekt, dat bepaalt dat geen dwangsom is verschuldigd indien het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar aan de vertraging van de belanghebbende toe te rekenen is. Niet valt in te zien wat het belang hiervan is voor het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval de hoorplicht door de Inspecteur is geschonden.
5.3. De Inspecteur heeft belanghebbende bovendien bij brief van 28 juli 2022 opnieuw in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voormelde brief eerst op 3 augustus 2022 heeft ontvangen. Zo al aangenomen zou worden dat belanghebbende de brief van 28 juli 2022 op die datum zou hebben ontvangen, zoals zij betoogt, staat vast dat zij ook daarna niet op deze brief heeft gereageerd.
5.4. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende sinds de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 12 april 2022 tot en met de brief van 28 juli 2022 voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de inhoud van het hoorgesprek. Dat de periode tussen de brief van 28 juli 2022 en het hoorgesprek van 1 augustus 2022 dan wel 2 augustus 2022 te kort zou zijn om zich op de inhoud van het hoorgesprek voor te bereiden, zoals belanghebbende betoogt, kan het Hof daarom niet volgen.
5.5. Evenmin slaagt de stelling van belanghebbende dat niet aannemelijk is geworden dat de Inspecteur naar het juiste telefoonnummer heeft gebeld om telefonisch een afspraak voor het hoorgesprek te maken, reeds omdat dit het telefoonnummer is dat bij de Rechtbank voor de correspondentie met belanghebbende bekend was.
5.6. De Inspecteur heeft zich naar het oordeel van het Hof voldoende ingespannen om een hoorgesprek te laten plaatsvinden, en belanghebbende heeft van de daartoe geboden gelegenheid klaarblijkelijk geen gebruik willen maken. Dat door de hiervoor vermelde omstandigheden uiteindelijk geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden, brengt derhalve niet mee dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Het Hof ziet geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur.
Goede procesorde
5.7. Dat de Inspecteur in strijd met de goede procesorde zou hebben gehandeld door gedurende de gehele procedure andere standpunten dan wel nieuwe onderbouwingen in te brengen, zoals belanghebbende betoogt, faalt reeds omdat het hem vrijstaat dergelijke standpunten en onderbouwingen in te brengen teneinde zijn verweer te kunnen voeren en te kunnen onderbouwen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld in haar (proces)belangen.
Slotsom
5.8. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, T.A. de Hek en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 4 juni 2024 in het openbaar uitgesproken.