Parkeerautomaat met vuurwerkbeschermkap; onterechte naheffing parkeerbelasting
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(305)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent
Samenvatting
Tijdens een controle op 2 januari 2023 omstreeks 09.55 uur is door parkeercontroleurs geconstateerd dat X (belanghebbende) bij het parkeren van zijn auto de verschuldigde parkeerbelasting niet had voldaan. Aan X is daarom een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
X voert aan dat het onmogelijk was om parkeergeld te betalen omdat de parkeerautomaat aan de betreffende straat was voorzien van een vuurwerkbeschermkap.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet geen verband tussen de jurisprudentie die de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd over een defecte parkeerautomaat en de situatie van X. De parkeerautomaat was immers tijdelijk onbruikbaar gemaakt door de vuurwerkbeschermkap die de Heffingsambtenaar (de gemeente) zelf had geplaatst. De Rechtbank acht voorts aannemelijk dat alle parkeerautomaten voorzien waren van vuurwerkbeschermkappen.
De – kale – stelling dat op maandag 2 januari 2023 om 09.00 uur de vuurwerkbeschermkap van de parkeerautomaat was verwijderd, slaagt niet. De stelling over de bekendheid bij inwoners van de gemeente Oisterwijk over het algemene parkeerbeleid slaagt evenmin.
De Rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 januari 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende is met bericht aan de rechtbank niet verschenen. De heffingsambtenaar is evenmin verschenen, maar heeft daarvan geen bericht doorgegeven. De griffier heeft op 14 augustus 2024 in het digitaal dossier van de heffingsambtenaar een bericht geplaatst waarbij de heffingsambtenaar is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan de heffingsambtenaar verzonden naar het door hem voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 14 augustus 2024 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de heffingsambtenaar correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
Feiten
2. De auto met [kenteken] stond op 2 januari 2023 omstreeks 09.55 uur geparkeerd aan de [straat] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 74,40 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 72,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.2. Vanaf zaterdag 17 december 2022 17.00 uur tot en met maandag 2 januari 2023 09.00 uur was de parkeerautomaat aan de [straat] te [plaats] voorzien van een vuurwerkbeschermkap.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de aanslag parkeerbelasting onterecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beroepsgrond belanghebbende
5. Belanghebbende voert aan dat het onmogelijk was voor hem, door de vuurwerkbeschermkap, om parkeergeld te betalen. Daarbij voert belanghebbende aan dat op de vuurwerkbeschermkap niet aangegeven stond wanneer de parkeerautomaat weer in werking zou gaan treden. Belanghebbende is daarom van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 2 januari 2023 geparkeerd stond aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft erkend dat voor het parkeren in beginsel parkeerbelasting verschuldigd is. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd. Echter, belanghebbende beroept zich op bijzondere omstandigheden op grond waarvan de heffingsambtenaar niet kan naheffen. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1. De rechtbank ziet geen verband tussen de jurisprudentie die de heffingsambtenaar heeft aangevoerd over een defecte parkeerautomaat en de situatie van belanghebbende. In dit geval was de parkeerautomaat namelijk niet defect, maar tijdelijk onbruikbaar gemaakt door de vuurwerkbeschermkap die de heffingsambtenaar (althans de organisatie waarvan de heffingsambtenaar onderdeel uitmaakt, namelijk de gemeente Oisterwijk ) zelf had geplaatst. Ook is niet aannemelijk dat er een andere parkeerautomaat beschikbaar was, omdat zonder andersluidend betoog juist het meest aannemelijk is dat alle parkeerautomaten voorzien waren van vuurwerkbeschermkappen. Deze stelling van de heffingsambtenaar wordt daarom niet gevolgd.
6.2. De heffingsambtenaar stelt verder dat op maandag 2 januari 2023 om 09.00 uur de vuurwerkbeschermkap van de parkeerautomaat aan de [straat] is verwijderd. Deze stelling is niet onderbouwd met aanvullende stukken, waardoor de heffingsambtenaar deze stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht het geschetste scenario ook niet zonder meer aannemelijk. Immers 2 januari 2023 viel op een maandag. Dat is dus de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaarsdag. Aannemelijk is dat bij aanvang van de werkdag gestart kan worden met het verwijderen van de vuurwerkbeschermkappen. Gelet op het beperkte tijdverloop tussen die start en het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag, is een toelichting over de werkwijze met de vuurwerkbeschermkappen aangewezen. Deze toelichting is niet gegeven. De kale stelling dat het exemplaar op/aan de parkeerautomaat aan de [straat] al verwijderd was, is tegenover het betoog van belanghebbende, daarom van onvoldoende gewicht. Ook deze stelling van de heffingsambtenaar wordt daarom niet gevolgd.
6.3. Ook de stelling over de bekendheid bij inwoners van [plaats] over het algemene parkeerbeleid slaagt niet. De kern van deze zaak gaat juist over het bijzondere/tijdelijke beleid dat kennelijk van toepassing was. Gelet op het betoog van belanghebbende dat geen verdere toelichting over het bijzondere parkeerbeleid tijdens de feestdagen op de vuurwerkbeschermkap stond vermeld, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om te stellen en aannemelijk te maken dat de burgers over deze tijdelijke regeling zijn geïnformeerd. Dergelijk bewijs is niet overgelegd. Ook deze stelling van de heffingsambtenaar wordt daarom niet gevolgd.
6.4. De verweren van de heffingsambtenaar tegen de beroepsgronden van belanghebbende slagen niet. De rechtbank beslist daarom in het voordeel van belanghebbende.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting zullen worden vernietigd. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. Saris, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.