Samenvatting
X (belanghebbende) heeft de Nederlandse nationaliteit en woont gedurende geheel 2018 in Nederland. Hij ontvangt in dat jaar een uitkering van € 987 krachtens de Algemene Ouderdomsverzekering van Curaçao (hierna: AOV-uitkering). Hij heeft deze uitkering in de aangifte IB/PVV 2018 opgegeven als buitenlands inkomen uit vroegere dienstbetrekking.
De aanslag Zvw 2018 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 987. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep bij Hof Den Bosch is in geschil of X in 2018 over de AOV-uitkering Zvw is verschuldigd.
Volgens het Hof is dat het geval. Bij het bepalen van de hoogte van het bijdrage-inkomen is het niet van belang dat de AOV wordt betaald door Curaçao en dat Curaçao geen Zvw kent. X is immers in Nederland verzekeringsplichtig en er is tussen Nederland en Curaçao geen socialezekerheidsverdrag gesloten. Voor dat geval telt de ontvangen AOV dus mee in de grondslag voor het bepalen van het bijdrage-inkomen, ook al wordt de AOV door Curaçao betaald. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
De Hoge Raad heeft op 27 september 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.