Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is tussen partijen niet meer in geschil dat belanghebbenden X en Y recht hebben op een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de dwangsom vast op € 1.442, ervan uitgaande dat sprake is van samenhangende zaken.

Ook is niet in geschil dat X en Y recht hebben op een immateriële schadevergoeding wegens undue delay. De Rechtbank stelt deze vergoeding voor X en Y tezamen vast op € 3.500.

In de aangiften IB/PVV 2017 is een gezamenlijk vermogen aangegeven van ruim € 2.8 miljoen voor de box 3-heffing. Het forfaitair rendement is berekend op in totaal € 131.176. Na bezwaar is het forfaitair rendement op basis van de Herstelwet verminderd tot € 100.185.

Naar het oordeel van de Rechtbank maken X en Y niet aannemelijk dat het door hen behaalde werkelijke rendement lager is dan het door de Inspecteur op grond van de Herstelwet berekende forfaitaire rendement. Voor verder rechtsherstel ziet de Rechtbank dan ook geen aanleiding.

Er is ook geen sprake van een individuele en buitensporige last. X en Y hebben het werkelijk rendement over 2017 zelf becijferd op € 73.154. Daarmee beschikken zij over voldoende box 3-inkomsten om de bedragen aan box 3-heffing te kunnen betalen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
1 oktober 2024
Rolnummer
23/2520; 23/2521
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:6653
NLF-nummer
NLF 2024/2310
Aflevering
15 oktober 2024
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina