Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(28)
- Commentaar NLFiscaal(2)
- Literatuur(22)
- Recent
Samenvatting
Uitvaartverzekeraar X (belanghebbende) maakt deel uit van een groep. C, een andere verzekeraar van de groep, stond sinds 1 april 2014 onder curatele van DNB en X sinds 3 juni 2015. Door een beslissing van Rechtbank Amsterdam van 15 mei 2017, genomen op verzoek van DNB, is de groep gedwongen om C voor een bedrag van € 1 aan een derde te verkopen. De situatie die tot de benoeming van de curator heeft geleid is aanleiding geweest om ook (de onderneming van) X te verkopen. Een koper is gevonden in bedrijf F. De verkooptransactie is vormgegeven door de onderneming van X af te splitsen naar een door de koper nieuw opgerichte vennootschap tegen uitreiking van één aandeel en daaropvolgend de verkoop van dit aandeel aan de koper. Daaraan voorafgaand zijn de herverzekeringen afgewikkeld. Bij de afsplitsing zijn de aansprakelijkheden voor mogelijke belastingschulden in X achtergebleven.
X heeft een beroep gedaan op de splitsingsfaciliteit. Volgens de Inspecteur is de faciliteit niet van toepassing omdat de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing (artikel 14a, lid 6, Wet VpB 1969).
X heeft beroep ingesteld en Rechtbank Gelderland acht dat gegrond. X heeft aannemelijk gemaakt dat aan de splitsing en vervolgens verkoop van het aandeel een puur zakelijk motief ten grondslag heeft gelegen. Verkoop was de enige oplossing om de onderneming te behouden. Gegeven de grote risico’s vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van de groep, is aannemelijk dat de koper niet de aandelen in X wilde overnemen, zodat de onderneming op een andere wijze overgedragen moest worden.
BRON
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/4733
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Bij beschikking van 24 november 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een voorgenomen juridische afsplitsing van de onderneming van eiseres en de daaropvolgende verkoop van de aandelen in deze vennootschap aan een derde in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing in de zin van artikel 14a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet vpb).
Bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft eiseres bij brief van 17 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 20 augustus 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, vergezeld van [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon B1] , [persoon B2] [persoon B3] en [persoon B4] .
Beide partijen hebben pleitnota’s overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2019 het vooronderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1297).
Eiseres heeft gereageerd bij brieven van 25 november 2019 en 23 december 2019. Verweerder heeft gereageerd bij brieven van 26 november 2019 en 24 december 2019.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat rechter Van der Struijk is vervangen door rechter Geerling.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres maakt deel uit van de [naam C] (de groep). Binnen deze groep bevonden zich onder meer een levensverzekeringsmaatschappij, [naam C] , en twee uitvaartverzekeraars, waaronder eiseres.
2. Eiseres vormt samen met andere vennootschappen uit de groep een fiscale eenheid in de zin van de Wet vpb. Hierdoor is eiseres hoofdelijk aansprakelijk voor vpb-schulden van de fiscale eenheid.
3. De aandelen van de groep worden (middellijk) gehouden door [aandeelhouders D]
4. Eiseres was, net als de andere verzekeraars binnen de groep, herverzekerd bij de in [land in Europa] gevestigde [bedrijf E] waarvan de aandelen (middellijk) eveneens worden gehouden door [aandeelhouders D] Over de fiscale aanvaardbaarheid van de herverzekeringsovereenkomsten bestaat een langlopend geschil met de Belastingdienst. Voor de (navorderings)aanslagen vpb die daarvan het gevolg kunnen zijn is eiseres hoofdelijk aansprakelijk.
5. [naam C] stond sinds 1 april 2014 onder curatele van De Nederlandse Bank (DNB) en eiseres sinds 3 juni 2015. Aanleiding daarvoor waren onder meer de herverzekeringen en de kapitaalpositie. Door de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 15 mei 2017, genomen op verzoek van DNB, is de groep gedwongen om [naam C] voor een bedrag van € 1 aan een derde te verkopen.
6. De onder curatelestelling van eiseres heeft DNB steeds verlengd. De situatie die tot de benoeming van de curator heeft geleid is aanleiding geweest om ook (de onderneming van) eiseres te verkopen. Een koper is gevonden in [bedrijf F] . In dat kader heeft eiseres een verzoek gedaan om zekerheid te verkrijgen over de vraag of de voorgenomen splitsing en de daarop volgende verkoop van aandelen aan de koper door de Belastingdienst zou worden aangemerkt als zakelijk of niet. Dit heeft geleid tot de voor bezwaar vatbare beschikking van 24 november 2017, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
7. Bij besluit van 19 december 2017 is de onder curatelestelling van eiseres verlengd tot en met 1 november 2018. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
" Formeel voldoet [eiseres] aan de wettelijke solvabiliteitsregels, maar haar financiële positie is kwetsbaar. Zo heeft de Belastingdienst [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor [bedrag X] , omdat [naam C] haar belasting niet heeft betaald bij (beschikking van 16 november 2017). Deze vorderingen zien tot nu toe op de periode 2012-2013. Nieuwe vorderingen over de jaren 2014 tot en met 2016 zijn aannemelijk.
Uit de laatste ORSA blijkt dat [eiseres] – zonder aanpassingen van het bedrijfsmodel – over circa drie jaar niet meer solvabel zal zijn. Daarbij komt dat de aandeelhouder niet bereid is om noodzakelijke investeringen te doen in de interne organisatie, die minimaal bezet is. Tegen deze achtergrond heeft de aandeelhouder besloten om [eiseres] te verkopen.
Inmiddels is een kandidaat gevonden voor de overname van de portefeuilles, maar dit verkooptraject is zeer complex. (…) "
8. De verkooptransactie is vormgegeven door de onderneming van eiseres af te splitsen naar een door de koper nieuw opgerichte vennootschap tegen uitreiking van één aandeel en daaropvolgend de verkoop van dit aandeel aan de koper. Daaraan voorafgaand zijn de herverzekeringen afgewikkeld. Bij de afsplitsing zijn de aansprakelijkheden voor mogelijke belastingschulden, genoemd onder 4., in eiseres achter gebleven. De opbrengst van de transactie voor eiseres bedroeg [bedrag X2]
Geschil
9. In geschil is het antwoord op de vraag of de afsplitsing van de onderneming van eiseres naar een nieuw op te richten vennootschap, mede gelet op de daaropvolgende verkoop van het daartegenover verkregen aandeel in deze vennootschap aan een derde, in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing in de zin van artikel 14a, zesde lid, van de Wet vpb.
10. Eiseres stelt dat er zakelijke overwegingen aan de splitsing ten grondslag hebben gelegen en dat deze niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Verweerder is de tegengestelde opvatting toegedaan.
Beoordeling van het geschil
11. Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Wet vpb, wordt, indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het kader van een splitsing overgaat, de splitsende rechtspersoon geacht de vermogensbestanddelen die in het kader van de splitsing overgaan, ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersoon waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.
12. Ingevolge artikel 14a, tweede en derde lid, van de Wet vpb, behoeft de winst behaald als gevolg van het eerste lid niet in aanmerking te worden genomen, mits aan een aantal in die leden genoemde voorwaarden is voldaan (de splitsingsfaciliteit).
13. Ingevolge artikel 14a, zesde lid, van de Wet vpb, is de splitsingsfaciliteit niet van toepassing indien de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen. Indien aandelen in de gesplitste rechtspersoon, dan wel in een verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersonen is verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
14. Vanwege de in het zesde lid van artikel 14a van de Wet vpb geformuleerde bewijsvermoedens is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
15. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij haar onderneming heeft moeten verkopen vanwege de precaire financiële situatie waarin de verzekeringsmaatschappij was geraakt. Onder verwijzing naar het besluit van DNB van 19 december 2017 stelt eiseres dat bij ongewijzigde omstandigheden de onderneming binnen drie jaar niet meer solvabel zou zijn waardoor de continuïteit van de onderneming ernstig in gevaar was. De reden van deze precaire situatie was de door DNB afgedwongen verkoop van [naam C] en een andere verzekeraar uit de groep, waardoor de schaalgrootte van eiseres te klein was geworden. De aandeelhouders, bestaande uit [leden G] , konden of wilden geen eigen kapitaal inbrengen en aantrekken van vreemd kapitaal was niet toegestaan onder de geldende regels voor financiële instellingen. Daarnaast bestond bij DNB onvoldoende vertrouwen in de aandeelhouders en was voor hen duidelijk dat voor DNB verkoop van de onderneming de enige mogelijkheid was om de continuïteit te waarborgen. Eiseres heeft voorts betoogd dat de koper alleen akkoord zou gaan met de koop als de onderneming zou worden afgesplitst. Volgens eiseres wilde koper niet de aandelen overnemen vanwege de aansprakelijkheid voor de belastingschulden binnen de fiscale eenheid. De koper wilde geen activa/passiva-overdracht omdat een afsplitsing, zo volgt uit een door eiseres overgelegde e-mail van 2 augustus 2017 namens de koper, meer zekerheid zou bieden dat alle relevante bezittingen, rechten en verplichtingen zouden overgaan in één transactie, waardoor niet alle bijna 280 contracten afzonderlijk zouden hoeven te worden heronderhandeld. Dat zou ook de transactiekosten sterk verlagen. Volgens eiseres was afsplitsing een voorwaarde voor de koper om de koop te sluiten. De afsplitsing en verkoop zijn daarom gebaseerd op zakelijke overwegingen, bezien zowel vanuit eiseres als de overnemende vennootschap, aldus eiseres.
16. De zakelijkheid van de aan de splitsing ten grondslag liggende overwegingen moet worden beoordeeld vanuit de positie van de bij de splitsing betrokken vennootschappen. Dat zijn eiseres en de door de koper nieuw opgerichte vennootschap. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat aan de splitsing en vervolgens verkoop van het aandeel een puur zakelijk motief ten grondslag heeft gelegen. Weliswaar is geen sprake geweest van samenvoeging, herstructurering, rationalisering of afslanking in strikte zin, maar wel is aannemelijk dat bij ongewijzigde voortzetting de continuïteit van de onderneming ernstig in gevaar zou komen binnen een relatief korte termijn van drie jaar. Ook acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat in dit geval inbreng van eigen kapitaal geen reële optie was omdat dat kapitaal binnen [leden G] niet beschikbaar was en daarnaast omdat DNB in de eerdere procedure met betrekking tot [naam C] kenbaar had gemaakt geen vertrouwen in de aandeelhouders te hebben. Verweerder heeft dit weliswaar weersproken, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Ook heeft verweerder niet weersproken dat vreemd kapitaal niet kon worden aangetrokken teneinde de solvabiliteitsproblemen op te lossen. Gelet hierop, was verkoop de enige oplossing om de onderneming te behouden. Gegeven de grote risico's vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van de groep, acht de rechtbank het aannemelijk dat de koper niet de aandelen van eiseres wilde overnemen, zodat de onderneming op een andere wijze overgedragen zou moeten worden. De rechtbank ziet tot slot in de stukken geen enkel concreet aanknopingspunt om eraan te twijfelen dat in dit geval afsplitsing de keuze was van de koper en dat eiseres met die voorwaarde heeft ingestemd teneinde de transactie te laten slagen.
17. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de keuze voor afsplitsing in plaats van een activa/passiva-overdracht op zakelijke motieven berust. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2019 leidt de rechtbank af dat dit geen onderdeel uitmaakt van de aan te leggen toetsingsmaatstaf. Overigens heeft eiseres onder verwijzing naar de e-mail van 2 augustus 2017 de motieven van de koper voor een afsplitsing uiteengezet en verweerder heeft die e-mail en de inhoud daarvan niet onderbouwd weersproken.
18. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende zakelijke overwegingen zijn aangevoerd voor de juridische splitsing. Gelet hierop had verweerder zich op het standpunt moeten stellen dat de splitsing wordt geacht niet in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, zodat de splitsingsfaciliteit van toepassing is.
19. De conclusie moet daarom zijn dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en vaststellen dat de splitsing wordt geacht niet in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.097 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van twee nadere schriftelijke reacties met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt vast dat de splitsing wordt geacht niet in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 2.097;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. A.M. F. Geerling en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |