Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze douanezaak gaat over de vergoeding van rentenadeel bij terugbetaling van antidumpingrechten en rente op achterstallen die zijn geïnd in strijd met het Unierecht.

X (belanghebbende) heeft verzocht om rentevergoeding over terugbetaalde antidumpingrechten en rente op achterstallen. Niet in geschil is dat zij de bedragen heeft betaald en dat deze zonder rentevergoeding zijn terugbetaald. Wel is de vraag of de Inspecteur (bestuursrechter) of de Ontvanger (civiele rechter) het rentenadeel moet vergoeden.

Volgens Unierecht moeten lidstaten rente vergoeden bij terugbetaling van invoerrechten die in strijd met het Unierecht zijn geheven. Dit volgt uit arresten van het HvJ en nationale rechtspraak. De Hoge Raad heeft bepaald dat rentevergoeding moet plaatsvinden volgens artikel 8:73 Awb, gebaseerd op artikel 6:119 BW, met wettelijke rente en samengestelde berekening. Het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel vereist dat deze regeling niet ongunstiger is dan nationale rentevorderingen.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de Inspecteur ten onrechte heeft gesteld dat X zich tot de Ontvanger moet wenden.

Het beroep wordt gegrond verklaard en het besluit waarin geen rentevergoeding is toegekend, wordt vernietigd. De Inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van het rentenadeel en moet rente vergoeden over de door X in strijd met het Unierecht betaalde antidumpingrechten en rente op achterstallen.

Voorts oordeelt de Rechtbank dat X recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 omdat de redelijke termijn is overschreden.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2022
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
28 januari 2025
Rolnummer
22/3310; 22/3311
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2025:835
NLF-nummer
NLF 2025/0625
Aflevering
18 maart 2025
bwbr0004770&artikel=28c,bwbr0004770&artikel=28c,bwbr0004770&artikel=29,bwbr0004770&artikel=29

Naar de bovenkant van de pagina