Hof Den Haag, 22 maart 2022
- Wet en parlementaire geschiedenis(40)
- Internationale regelgeving(168)
- Lagere regelgeving
- Besluiten(101)
- Jurisprudentie(151)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(75)
- Recent(4)
X (belanghebbende) procedeert al jarenlang om alimentatie te verkrijgen naar aanleiding van haar echtscheiding in 1995. Zij heeft in onder meer de aangifte IB/PVV 2017 kosten in verband met alimentatie opgevoerd.
De Inspecteur heeft de aftrek van alimentatiekosten niet in aftrek toegelaten.
Bij Hof Den Haag is onder meer in geschil of dat terecht is.
Rechtbank Den Haag heeft evenals ten aanzien van de jaren 2013 tot en met 2016 geoordeeld dat in 2017 niet de objectieve verwachting bestond dat X enig inkomen in de vorm van alimentatie van haar ex-echtgenoot zou ontvangen. De Inspecteur heeft de aftrek van alimentatiekosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Ook correcties ten aanzien van aftrek eigenwoningrente en specifieke zorgkosten zijn volgens het Hof terecht.
X heeft het Hof verzocht onderzoek te verrichten naar de inhoud van project 1043, de databank FSV en het gebruik ervan jegens haar overeenkomstig de aanbeveling die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest HR 10 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1748, NLF 2021/2419, met noot van Perdaems) inzake de aan X opgelegde aanslag over het jaar 2014. De gegevens van X zijn voor de belastingjaren 2013 tot en met 2017 opgenomen in project 1043 en de naam en het BSN-nummer van X zijn tevens vermeld in de databank FSV.
Het Hof acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de aftrek van de bedragen aan alimentatiekosten en specifieke zorgkosten de directe aanleiding vormden voor het onderzoek van de aangifte IB/PVV 2017. Niet kan worden gezegd dat de controle van de aangifte van X heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de aanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat de gegevens van X zijn opgenomen in de databank FSV leidt niet tot verlaging of vernietiging van de aanslagen.
Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak van 22 maart 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 juli 2021, nummer SGR20/5587.
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.356 en bij gelijktijdig gegeven beschikking € 408 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 28 januari 2022 een nader stuk van belanghebbende ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 februari 2022. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende heeft het Hof bij e-mailbericht van 28 januari 2022 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht.
1.6. De zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van belanghebbende in de zaken met kenmerknummers BK-21/00332 en BK-21/00333 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2015 en IB/PVV 2016. Hetgeen is aangevoerd in een van de zaken wordt tevens geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij dat niet op de desbetreffende zaken betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
2.1. Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1948 en is in 1995 gescheiden. Belanghebbende heeft één uitwonende dochter, die geboren is op [geboortedatum] 1985. De dochter woont in [woonplaats] .
2.2. In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 heeft belanghebbende de volgende posten in aftrek gebracht op haar inkomen:
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning |
€ 4.868 |
Aftrekbare kosten in verband met alimentatie |
€ 5.400 |
Specifieke zorgkosten |
€ 17.876 |
2.3. Voor de jaren 2008 tot en met 2017 heeft belanghebbende de volgende bedragen aan ontvangen alimentatie en aan kosten voor de verwerving, inning en behoud van alimentatie (alimentatiekosten) in haar aangiften IB/PVV opgenomen.
Jaar |
Ontvangen alimentatie |
Aangegeven kosten |
2008 |
nihil |
€ 16.000 |
2009 |
nihil |
€ 11.000 |
2010 |
nihil |
€ 7.000 |
2011 |
nihil |
€ 7.000 |
2012 |
nihil |
€ 11.000 |
2013 |
nihil |
€ 16.500 |
2014 |
nihil |
€ 7.300 |
2015 |
nihil |
€ 7.800 |
2016 |
nihil |
€ 5.000 |
2017 |
nihil |
€ 5.400 |
Ook in de jaren vóór 2008 heeft belanghebbende alimentatiekosten in de aangiften IB/PVV opgenomen.
2.4. Bij brief van 6 juli 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende informatie verstrekt over de aftrekbaarheid van alimentatiekosten:
2.5. Ten aanzien van de aftrekbaarheid van alimentatiekosten heeft de Rechtbank in haar uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13487 in het beroep van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2013 geoordeeld dat de Inspecteur terecht geen alimentatiekosten in aftrek heeft toegelaten omdat er gezien het aanzienlijke tijdsverloop en de veelheid van procedures die belanghebbende kennelijk in dit verband reeds zonder resultaat heeft gevoerd, in 2013 geen objectieve verwachting meer bestaat dat belanghebbende enig inkomen in de vorm van alimentatie van haar ex-echtgenoot zal ontvangen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden de kosten niet meer aangemerkt kunnen worden als kosten ter verwerving of behoud van inkomsten uit de bron alimentatie. Het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak inzake de aanslag IB/PVV 2013 heeft het Hof bij uitspraak van 4 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3904, niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. De Rechtbank heeft over de aftrekbaarheid van alimentatiekosten van belanghebbende voor het jaar 2014 in haar uitspraak van 24 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12935, hetzelfde geoordeeld als voor het jaar 2013. Het Hof heeft bij uitspraak van 12 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1206, het hoger beroep inzake de aanslag IB/PVV 2014 ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, het cassatieberoep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.7. Voor de jaren 2015 en 2016 heeft de Rechtbank in haar uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:2021:3748, over de aftrekbaarheid van kosten van alimentatie van belanghebbende hetzelfde geoordeeld als voor de jaren 2013 en 2014. Het hoger beroep van belanghebbende inzake de aanslagen IB/PVV 2015 en IB/PVV 2016 heeft het Hof bij uitspraak van 22 maart 2022 ongegrond verklaard.
2.8. Het bedrag aan specifieke zorgkosten is door belanghebbende als volgt berekend.
Uitgaven vervoer i.v.m. ziekte |
€ 5.000 |
Extra uitgaven kleding en beddengoed |
€ 300 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 716 |
Uitgaven extra gezinshulp |
€ 3.020 |
Totale uitgaven |
€ 9.036 |
Verhoging |
€ 9.402 |
Af: Drempel |
€ 562 |
Totaal aftrekbaar bedrag |
€ 7.876 |
2.9. De in aftrek gebrachte bedragen voor uitgaven extra gezinshulp hebben betrekking op hulp die is verstrekt door de dochter van belanghebbende door in de weekenden therapeutisch aanwezig te zijn bij de maaltijden. De kosten bestaan uit een vergoeding voor reiskosten en loon in natura (maaltijden). Belanghebbende heeft voor de gezinshulp geen indicatie aangevraagd dan wel gekregen in het kader van de WMO ten behoeve van een tegemoetkoming in de kosten.
2.10. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 de alimentatiekosten en de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten. Verder heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de in aftrek gebrachte rente over een Flexibel Krediet van € 1.861 niet als eigenwoningrente in aftrek aanvaard.
2.11. Voorafgaand aan het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende vragen gesteld over de in de aangiften opgenomen aftrekposten alimentatiekosten en specifieke zorgkosten en voor wat betreft de aanslagen IB/PVV 2015 tot en met IB/PVV 2017 ook over de aftrek eigenwoningrente. Voor wat betreft de aangifte IB/PVV 2015 was dat bij brief van 20 januari 2018 met kenmerk CAP/UCF/18/007 1043-2015, voor de IB/PVV 2016 was dat bij brief van 12 mei 2018, met kenmerk CAP/UCF/18/051R 1043-2016 en voor de IB/PVV 2017 was dat bij brief van 29 januari 2019, met kenmerk CAP/UCF/19/051R 1043-2017. Deze brieven hebben betrekking op het project van de Belastingdienst, bekend onder de naam “project 1043”. Hierbij worden aangiften uitgeworpen voor onderzoek naar de juistheid daarvan op grond van bepaalde kenmerken.
2.12. De Hoge Raad heeft in het in 2.6 vermelde arrest het volgende overwogen ten aanzien van de - in cassatie voor het eerst opgeworpen - klacht van belanghebbende over de onrechtmatigheid van het project 1043, de databank Fraude Signalerings Voorziening (FSV) en het gebruik daarvan jegens haar:
2.13. Naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende van 2 november 2020 om inzage heeft de Inspecteur bij brief van 19 januari 2021 meegedeeld dat de volgende gegevens over belanghebbende zijn opgenomen in de databank met betrekking tot projectcode 1043:
Verwerkte persoonsgegevens in het kader van projectcode 1043 |
|
Projectcode: |
1043 |
Belastingjaar: |
2013 t/m 2017 |
BSN: |
[nummer] |
Naam: |
[belanghebbende] |
Adres: |
[adres] |
Postcode en woonplaats: |
[postcode en woonplaats] |
Geboortedatum: |
[geboortedatum] 1948 |
Bij dezelfde brief heeft hij meegedeeld dat de volgende gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in de databank FSV:
In FSV verwerkte persoonsgegevens |
|
BSN: |
[nummer] |
Achternaam: |
[achternaam] |
Voorletters |
[voorletters] |
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Jaar |
Ontvangen alimentatie |
Aangegeven kosten |
2008 |
€ 0 |
€ 16.000 |
2009 |
€ 0 |
€ 11.000 |
2010 |
€ 0 |
€ 7.000 |
2011 |
€ 0 |
€ 7.000 |
2012 |
€ 0 |
€ 11.000 |
2013 |
€ 0 |
€ 16.500 |
2014 |
€ 0 |
€ 7.300 |
4.1. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2017 tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of:
a. a) de rente betaald op het Flexibel krediet terecht is gecorrigeerd;
b) de uitgaven ter verwerving van alimentatie terecht niet in aftrek zijn toegelaten;
c) de aftrek voor specifieke zorgkosten terecht is gecorrigeerd;
d) sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel;
e) terecht belastingrente in rekening is gebracht;
f) de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door de aangifte van belanghebbende te onderzoeken. Meer in het bijzonder verzoekt belanghebbende het Hof feitelijk onderzoek te verrichtten naar de inhoud van project 1043, de databank FSV en het gebruik ervan jegens haar.
Belanghebbende beantwoordt de vragen onder a) tot en met c) en e) ontkennend en de vragen onder d) en f) bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.219 alsmede tot vernietiging van de beschikking belastingrente.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5.1. Belanghebbende beschikt over een eigen woning en heeft in de aangifte IB/PVV 2017 rente van een door haar afgesloten Flexibel Krediet in aftrek gebracht als eigenwoningrente. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag deze aftrek volledig gecorrigeerd.
5.2. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat gelden uit het Flexibel Krediet zijn besteed aan (onderhoud van) de eigenwoning. Voor zover belanghebbende stelt dat een deel van de gelden uit het Flexibel Krediet is besteed aan de aflossing van een oud krediet dat reeds als eigenwoningschuld was aan te merken, heeft zij voor de juistheid van die stelling geen verifieerbare gegevens verschaft. De Inspecteur heeft de aftrek eigenwoningrente derhalve terecht gecorrigeerd.
5.3. De Rechtbank heeft voor het onderhavige jaar, evenals voor de jaren 2013 tot en met 2016 (zie 2.5 tot en met 2.7), geoordeeld dat gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en de veelheid van procedures die belanghebbende reeds over de aftrek van alimentatiekosten zonder resultaat heeft gevoerd, in 2017 niet de objectieve verwachting bestond dat belanghebbende enig inkomen in de vorm van alimentatie van haar ex-echtgenoot zou ontvangen. De Inspecteur heeft de aftrek van alimentatiekosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
5.4. Voor zover belanghebbende stelt dat zij voor wat betreft de aftrek van alimentatiekosten vertrouwen kan ontlenen aan de brief van de Inspecteur van 6 juli 2010, geldt dat de Inspecteur in deze brief aan belanghebbende niet meer informatie heeft verstrekt dan over de wettelijke voorwaarden waaraan zij moet voldoen wil zij recht hebben op aftrek van alimentatiekosten. Met deze brief heeft de Inspecteur niet enige uitlating gedaan of handeling verricht op grond waarvan belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de bedragen die zij voor de verwerving van alimentatie nadien in aftrek zal brengen in aftrek zullen worden toegestaan.
5.5. Met betrekking tot de specifieke zorgkosten is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat deze terecht zijn gecorrigeerd.
5.6. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van schending van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, maar heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd en heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan.
5.7. Voor zover belanghebbende stelt dat de in rekening gebrachte belastingrente achterwege moet blijven dan wel moet worden beperkt wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd en heeft zij daarom niet aan haar stelplicht voldaan.
5.8. Voor zover belanghebbende betoogt dat sprake is van schending van artikel 1 EP omdat de scheefgroei in de belasting- en premiedruk voor alleenverdieners is toegenomen, heeft zij evenmin aan haar stelplicht voldaan.
5.9.1. Belanghebbende heeft het Hof verzocht onderzoek te verrichten naar de inhoud van project 1043, de databank FSV en het gebruik ervan jegens haar overeenkomstig de aanbeveling die de Hoge Raad heeft gegeven in het in 2.12 genoemde arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748. Uit de onder 2.13 vermelde brief van de Inspecteur blijkt dat voor de belastingjaren 2013 tot en met 2017 de naam, het adres, de woonplaats en het BSN-nummer van belanghebbende zijn opgenomen in het project 1043 en de naam en het BSN-nummer van belanghebbende tevens zijn vermeld in de databank FSV.
5.9.2. De Inspecteur heeft ter zitting hierover het volgende verklaard. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2013 bedragen aan alimentatiekosten en zorgkosten opgenomen. Dit vormde de uitworpreden voor de aangifte IB/PVV 2013 en heeft na onderzoek van beide posten geleid tot correcties in de aangifte IB/PVV 2013. In verband met de aangebrachte correcties is aan belanghebbende de code 1043 toegekend, hetgeen ertoe heeft geleid dat de aangiften van belanghebbende voor de daaropvolgende jaren eveneens zijn uitgeworpen voor onderzoek door de Inspecteur. De Inspecteur kan, naar hij heeft verklaard, de databank FSV niet zelf raadplegen, maar gezien de uitworpreden voor het belastingjaar 2013 is dat waarschijnlijk de reden geweest voor opname in de databank FSV.
5.9.3. Op grond van de verklaring van de Inspecteur is aannemelijk dat de aftrek van de bedragen aan alimentatiekosten en specifieke zorgkosten de directe aanleiding vormden voor het onderzoek van belanghebbendes aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. De controle van de in de aangifte opgenomen aftrekposten heeft mitsdien niet plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Naar het oordeel van het Hof brengt de uitworp van belanghebbendes aangifte om de genoemde reden niet mee dat de controle van de aangifte van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de aanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in de databank FSV, leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de aanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 en HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:14).
Voor het Hof bestaat voorts geen aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 en daarna door de Inspecteur niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, laat staan dat hier sprake zou zijn van de door de Hoge Raad in deze arresten genoemde situatie waarin is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de resultaten van het onderzoek van de aangifte onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
5.10. Het hoger beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond.
Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, I. Reijngoud en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema-van de Koogh. De beslissing is op 22 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Formeel belastingrecht