Direct naar content gaan

Samenvatting

De vader, de moeder en de broer van X vormen samen een maatschap, waarin zij een landbouwbedrijf exploiteren.

Op 2 mei 2007 heeft X de blote eigendom van 36.99.83 hectare grond (hierna: de grond) gekocht. In de akte van levering is de waarde van de blote eigendom vastgesteld op € 416.230,87.

Eveneens op 2 mei 2007 hebben de vader, de moeder en de broer van X (hierna: de erfpachters) het erfpachtrecht van de grond verkregen. Het erfpachtrecht heeft een looptijd van 26 jaar. In de akte van levering is de waarde van het erfpachtrecht vastgesteld op € 508.726,63. Voorts is in de akte van levering vastgesteld dat de erfpachters jaarlijks een canon van € 550 per hectare (derhalve € 20.349) aan X betalen.

Eveneens op 2 mei 2007 heeft de Rabobank een hypothecaire lening verstrekt aan de maatschap ten bedrage van € 2.000.000. Deze lening is aangegaan voor zowel de financiering van de aankoop van de grond als een herfinanciering van de maatschap. Tot zekerheid voor de lening zijn de aan X toebehorende blote eigendom van de grond alsmede alle door de maatschap in de uitoefening van haar onderneming gebruikte onroerende zaken in onderpand gegeven aan de bank.

De maatschap heeft van de door haar van de bank verkregen geldlening een bedrag van € 416.000 doorgeleend aan X. X betaalt jaarlijks 5 procent rente over deze lening (derhalve € 20.800) aan de maatschap.

In geschil is of met betrekking tot de blote eigendom van X sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.91, lid 3, Wet IB 2001.

Rechtbank Noord-Nederland heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Artikel 3.91, lid 3, Wet IB 2001 bepaalt dat een ongebruikelijke terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan bepaalde familieleden – in casu de vader en moeder van X – op dezelfde wijze wordt behandeld als een terbeschikkingstelling aan een met de belastingplichtige verbonden persoon.

De Rechtbank leidt hieruit af dat de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.91 Wet IB 2001 in het onderhavige geval van toepassing is als waren de vader en moeder van X met haar verbonden personen. Dientengevolge dient in casu de regeling van de terbeschikkingstelling aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.91, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 toepassing te vinden, en behoort het gehele daarmee behaalde resultaat tot het door eiseres behaalde resultaat uit overige werkzaamheden. Ook het resultaat voor zover dat toerekenbaar is aan de terbeschikkingstelling aan de broer van X, dient dus bij haar te worden belast (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2010, 09/00441, ECLI:NL:GHARN:2010:BO3715).

Dit oordeel wordt in hoger beroep door Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigd. Het hoger beroep van X is ongegrond.

Het geschil in deze uitspraak is of de blote eigendom van belanghebbende (geheel) onder de terbeschikkingstellingsregeling (hierna: tbs-regeling) van artikel 3.91 Wet IB 2001 valt. Luidt het antwoord op die vraag bevestigend dan bestaat geschil over het antwoord op de vraag of de waardeaangroei van de blote eigendom jaarlijks tot het resultaat moet worden gerekend.

Om deze vragen te kunnen beantwoorden moeten de hiernavolgende stappen worden genomen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
13 december 2016
Rolnummer
16/00095
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:10031
Auteur(s)
Janet Ganzeveld
Zelfstandig gevestigd belastingadviseur en extern adviseur BDO
NLF-nummer
NLF 2017/0231
Aflevering
2 februari 2017
Judoreg
NFB237
,bwbr0011353&artikel=3.91&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.92&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina