Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (inmiddels overleden) en zijn echtgenote hielden tot 30 december 2010 respectievelijk 50% en 45% van de aandelen in A (bv). De resterende 5% van de aandelen is eigendom van de drie kinderen. Tot de bezittingen van de bv behoren beleggingspanden. De echtelieden hebben op 30 december 2010 hun aandelen in de bv overgedragen aan de vennootschap die (indirect) in handen is van hun zoons. Bij de overdracht hebben beiden een inkomen uit aanmerkelijk belang gerealiseerd. Dit is als zodanig ook aangegeven in hun aangiften IB/PVV 2010.

In geschil is een aan X opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2010. Volgens de Inspecteur hebben de echtelieden een te laag vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen omdat zij van een te lage waarde van de panden zijn uitgegaan (€ 12.737.500 in plaats van € 24.905.000). De Inspecteur beroept zich in dit kader op artikel 4.22 Wet IB 2001. De opgelegde boetebeschikking is wegens het overlijden van X vernietigd.

Hof Amsterdam komt tot het oordeel dat artikel 4.22 Wet IB 2001 toepassing mist, omdat de Inspecteur er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat sprake is van een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst. Niet aannemelijk is dat een te laag vervreemdingsvoordeel en te weinig belasting is aangegeven. De navorderingsaanslag kan reeds hierom niet in stand blijven en wordt vernietigd. Het Hof komt niet toe aan de beantwoording van de vragen of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en of sprake is van kwade trouw.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
10 december 2024
Rolnummer
21/1665
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3381
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0011353&artikel=4.22

Naar de bovenkant van de pagina