Feitelijk leidinggegeven aan belastingfraude; negen maanden gevangenisstraf
Rechtbank Amsterdam, 10 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(162)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(14)
- Recent(9)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze fiscale strafzaak is – kort gezegd – aan de verdachte ten laste gelegd dat hij aan een vennootschap opdracht heeft gegeven tot, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan (het medeplegen van) het doen van onjuiste/onvolledige aangiften omzetbelasting (feit 1) en vennootschapsbelasting (feit 2), met als doel dat er te weinig belasting werd geheven in de periodes van respectievelijk 20 februari 2013 tot en met 9 januari 2018 en 31 maart 2015 tot en met 10 oktober 2017.
Als feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 5 november 2015 tot en met 28 juli 2016 heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van voor raadpleging beschikbaar stellen van valse facturen met als doel dat er te weinig belasting werd geheven.
De strafkamer van Rechtbank Amsterdam acht alle feiten bewezen en legt aan de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden op waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
BRON
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen verdachte, geboren in geboortegegevens 1977, wonende op het adres adres.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Karapetyan, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan (het medeplegen van) [bedrijf] (hierna ook: [bedrijf] ) van het doen van de onjuiste / onvolledige aangiften omzetbelasting (feit 1) en vennootschapsbelasting (feit 2) met als doel dat er te weinig belasting werd geheven in de periodes van respectievelijk 20 februari 2013 tot en met 9 januari 2018 en 31 maart 2015 tot en met 10 oktober 2017.
Als feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 5 november 2015 tot en met 28 juli 2016 heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van voor raadpleging beschikbaar stellen van valse facturen met als doel dat er te weinig belasting werd geheven.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier weliswaar voldoende wettig bewijs bevat, maar dat de overtuiging ontbreekt.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
3.3.1. Feiten en omstandigheden
Verdachte is van 16 mei 2012 tot 8 juli 2015 enig bestuurder en tot 24 september 2015 (ook) enig aandeelhouder geweest van [bedrijf]. Ook na deze periode was verdachte degene die het contact onderhield met klanten en leveranciers van [bedrijf] . De winstrechten van de onderneming bleven volledig bij verdachte.
De belastingdienst heeft ambtsedige verklaringen afgegeven waaruit blijkt dat [bedrijf] belastingplichtig was voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting in de jaren 2012 tot en met 2018.
De belastingdienst is op 17 maart 2016 een boekenonderzoek gestart met betrekking tot de administratie van [bedrijf] . Dit deed de belastingdienst naar aanleiding van een suppletieaangifte omzetbelasting over het jaar 2014. Naar aanleiding van bevindingen uit dit onderzoek, is het boekenonderzoek uitgebreid. Het betreft onder meer onderzoek naar de aangifte omzetbelasting (periode 2013-2017) en vennootschapsbelasting (periode 2013 – 2016).
Op 5 november 2015 heeft de belastingdienst facturen ontvangen van [bedrijf] . Op 28 juli 2016 is de volledige fysieke administratie van [bedrijf] aan de belastingdienst verstrekt. Namens [bedrijf] zijn een groot aantal facturen overgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die de administratie aan de boekhouders heeft aangeleverd. De facturen zijn aan de belastingdienst overgelegd ter onderbouwing van de aangiftes omzetbelasting en vennootschapsbelasting.
De FIOD heeft onderzoek ingesteld naar de facturen die namens [bedrijf] zijn ingediend. De overgelegde facturen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] bevatten allen onjuistheden en onvolkomenheden. De facturen van [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] hebben een factuurdatum in een periode dat volgens de Kamer van Koophandel (hierna: KvK ) de betreffende onderneming niet stond ingeschreven danwel was opgeheven. De overgelegde facturen voldoen verder niet aan de vereisten van de belastingdienst, namelijk onder andere ten aanzien van het vermelden van een specificatie van de verleende diensten en het BTW en KVK nummer. Vrijwel alle overgelegde facturen bevatten fouten in spelling van de straatnamen of bedrijfsnamen en de opmaak van de facturen van verschillende ondernemingen zijn vrijwel identiek. De eigenaren van [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 7], [bedrijf 5], en [bedrijf 8] hebben verklaard dat zijzelf dan wel hun ondernemingen geen werkzaamheden voor [bedrijf] hebben verricht en dat de overgelegde facturen niet van hun bedrijf afkomstig waren.
Namens [bedrijf] zijn aangiftes vennootschapsbelasting en omzetbelasting gedaan. De heer [naam 1] , de boekhouder van [bedrijf] , heeft verklaard dat hij de aangiftes omzetbelasting over de belastingjaren 2014 tot en met 2017 en de aangifte vennootschapsbelasting vanaf belastingjaar 2013 indiende. Dit deed hij op basis van de facturen die hij van verdachte kreeg. Uit de systemen van de belastingdienst blijkt dat de kosten van ‘werk derden’ , zoals opgenomen op de vermeend valse facturen, zijn verwerkt in de belastbare winst in de aangiftes vennootschapsbelasting in de jaren 2013 tot en met 2016, waardoor er over die jaren te weinig vennootschapsbelasting is geheven van € 112.834,- (€ 163.035 - € 50.201, zijnde het nadeel over 2012). Ten aanzien van de omzetbelasting is er te weinig belasting betaald ter hoogte van € 136.793,- (€ 193.145 – € 56.352, zijnde het nadeel over 2012).
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de werkzaamheden die zijn genoemd op de facturen, niet zijn verricht en de daarop vermelde kosten onterecht zijn opgevoerd. Alle facturen zijn dan ook in strijd met de waarheid en daarmee vals.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat uit e-mail berichten zou blijken dat [naam 2] beveiligingswerkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] . Uit de overgelegde stukken is echter niet gebleken dat [naam 2] voor [bedrijf 7] heeft gewerkt. Daarnaast heeft [naam 3] , de eigenaar van [bedrijf 7] , verklaard dat de overgelegde facturen niet van zijn bedrijf afkomstig zijn.
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank acht ook bewezen dat de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting opzettelijk onjuist zijn gedaan. Zoals hiervoor ten aanzien van feit 3 is overwogen, zijn de facturen die zijn overgelegd ter onderbouwing van deze aangiften vals.. Deze valse facturen strekten ertoe dat er te weinig belasting werd geheven.
Toerekenen aan de rechtspersoon
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank vindt dat de tenlastegelegde gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan [bedrijf] . De valse facturen zijn opgesteld door [bedrijf] of door een bestuurder van het bedrijf, terwijl het opmaken van facturen ten behoeve van verrichte werkzaamheden bij uitstek onderdeel is van de normale bedrijfsvoering van een – in dit geval - beveiligingsbedrijf.
Daarnaast zijn de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting ingediend namens [bedrijf] . De verplichting om correcte aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting te doen is ook een verplichting van de belastingplichtige en dus van [bedrijf] . De handelingen waardoor niet aan deze verplichting is voldaan vallen binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] , zijn [bedrijf] dienstig geweest en [bedrijf] mocht erover beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.
Feitelijk leidinggeven door verdachte
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de verboden gedragingen aan [bedrijf] kunnen worden toegerekend, moet worden beoordeeld of verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan moet niet uitsluitend de juridische positie maar ook de feitelijke positie van verdachte bij de rechtspersoon worden bekeken en het gedrag dat verdachte heeft getoond of nagelaten op grond waarvan hij moet worden geacht aan die verboden gedraging feitelijke leiding hebben gegeven. Verdachte moet als feitelijke leidinggever (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de verboden gedragingen.
Boekhouder [naam 1] heeft verklaard dat hij de aangiften deed op basis van de informatie die hij van verdachte kreeg. Verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die de administratie ter beschikking heeft gesteld. Verdachte had dus een actieve rol. Dat verdachte wist dat de facturen vals waren volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.3.1. is overwogen.
Daarnaast was verdachte tot 24 september 2015 enig aandeelhouder van [bedrijf] waardoor hij zowel formeel als feitelijk de baas was van de rechtspersoon. Uit de verschillende verklaringen in het dossier volgt dat na september 2015 verdachte de feitelijk leidinggevende van [bedrijf] bleef, ondanks dat de rechtspersoon op papier andere bestuurders had. , Alle contacten over [bedrijf] verliepen via verdachte (zie hierboven). De bankpas van [bedrijf] heeft ook steeds op naam van verdachte gestaan. Gelet op deze omstandigheden, , acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf] gepleegde strafbare feiten.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
[bedrijf] in de periode van 20 februari 2013 tot en met 9 januari 2018 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf] over de aangiftetijdvakken:
- januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2013 en
- januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2014 en
- januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2015 en
- januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2016 en
- januari en februari en maart en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november van het jaar 2017
telkens onjuist heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting / voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, tot het plegen aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van feit 2:
[bedrijf] in de periode van 31 maart 2015 tot en met 10 oktober 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de vennootschapsbelasting ten name van [bedrijf] over de jaren:
- 2013 en
- 2014 en
- 2015 en
- 2016
telkens onjuist heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist belastbaar bedrag op te geven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, tot het plegen aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van feit 3:
[bedrijf] in de periode van 5 november 2015 tot en met 28 juli 2016 in Nederland, telkens als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers en de inhoud daarvan, deze telkens opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, door:
- 9 facturen van [bedrijf 1] en
- 11 facturen van [bedrijf 2] en
- 19 facturen van [bedrijf 3] en
- 48 facturen van [bedrijf 4] en
- 1 factuur van [bedrijf 5] en
- 7 facturen van [bedrijf 6] en
- 1 facturen van [bedrijf 7] en
- 8 facturen van [bedrijf 8] en
- 5 facturen van [bedrijf 8]
ter beschikking te stellen aan de Belastingdienst, bestaande de valsheden hierin — zakelijk weergegeven — dat in voornoemde facturen telkens valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat de bovengenoemde bedrijven werkzaamheden en diensten hebben verricht voor [bedrijf] , terwijl in werkelijkheid de op die facturen vermelde werkzaamheden en diensten niet verricht zijn, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, tot het plegen aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen gevangenisstraf op te leggen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude over meerdere jaren, door feitelijk leiding te geven aan het door [bedrijf] door middel van het gebruik van valse facturen opzettelijk onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting doen. Het nadeel dat de belastingdienst heeft geleden bedraagt in totaal € 249.627,-. Dat is een fors bedrag. Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van belastingbetalers die niet frauderen. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan er immers toe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. Daar komt bij dat door het gebruik van valse facturen, ook op naam van bestaande ondernemingen, die ondernemingen in een onderzoek naar belastingfraude worden betrokken, terwijl zij daar zelf part noch deel aan hoeven te hebben. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij kennelijk alleen financieel gewin voor [bedrijf] voor ogen had en niet heeft gedacht aan de gevolgen voor anderen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak passend is.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van de feiten en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten inzake fraude. Dat zijn oriëntatiepunten die de rechtbanken gezamenlijk hebben afgesproken. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,-. In de oriëntatiepunten is voor die bedragen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden genoemd. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de strafverzwarende factoren, te weten de zeer lange duur van de fraude, de frequentie hiervan en het ontbreken van ieder inzicht van verdachte in de laakbaarheid van zijn handelen.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de omstandigheid dat de redelijke termijn in deze strafzaak is geschonden. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. De redelijke termijn is begonnen op 7 september 2021, de dag waarop verdachte voor het eerst in deze zaak is verhoord. De rechtbank doet op 10 oktober 2024 uitspraak, ongeveer drie jaar en één maand later. De rechtbank compenseert deze overschrijding door geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen, zoals uitgaande van genoemd oriëntatiepunt en strafverzwarende omstandigheden voor de hand zou liggen, maar in plaats daarvan een gevangenisstraf van negen maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, met het doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Gelet op de ernst van de feiten en de periode waarover die zijn gepleegd, volstaat een taakstraf, zoals door de verdachte en zijn raadsman is bepleit, naar het oordeel van de rechtbank niet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
feitelijk leidinggeven aan ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden .
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden , van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Eichperger en M. Nieuwenhuijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2024.